Ik deel graag de uitspraak van de Geschillencommissie Energie met jullie in de zaak die ik eind oktober bij haar had aangekaart. De uitspraak (‘Bindend Advies’) dateert van 16 april 2018. Ik heb drie weken gewacht met delen, omdat er een open eindje in het advies zit. Liander en ik hebben in de tussentijd gecorrespondeerd over de interpretatie van het advies. We zijn het echter nog niet eens, en ik voorzie dat het nog wel even kan duren. Omdat ik veel baat heb gehad bij jullie inzichten en overwegingen, én omdat ik denk dat er hier diverse mensen rondhangen die zinnige dingen hebben toe te voegen, deel ik het Bindend Advies nu wel.
Daarbij hoort (dus wel) de volgende disclaimer: de exacte interpretatie van het Bindend Advies is nog onderwerp van discussie tussen Liander en mij. Gebruik van het advies in je eigen zaak met Liander is dus nog niet vanzelfsprekend.
Dat gezegd hebbend, denk ik dat deze uitspraak wel een kentering betekent:
spoiler: beslissing GE“De commissie stelt vast dat de opzegging van consument van de aansluit- en transportovereenkomst door de ondernemer conform artikel 3.6 AV zal worden geëffectueerd. Daarbij mag de ondernemer enkel de in verband met de afsluiting gepaard gaande redelijke kosten in rekening brengen, niet zijnde de kosten die verband houden met het verwijderen van de aansluiting en meetinrichting.”
Voor starters: ik heb in tegenstelling tot de meeste andere mensen hier, mijn leveringscontract voor gas bij de energieleverancier niet opgezegd, maar uitsluitend de Aansluit- en Transportovereenkomst met Liander op grond van artikel 3.6 van de AV opgezegd. Dat was op 24 augustus 2017. Ik heb daarna dus gewoon vastrecht en abonnementskosten betaald voor het gebruik van 0 m
3 gas. Mijn opvatting is (nog steeds) dat dit voldoende zou moeten zijn om van de vaste lasten voor gas t.b.v. de netwerkbeheerder af te komen.
Voor de geïnteresseerden heb ik de achterliggende documenten van mijn kant on-line gezet.
Dat doe ik niet met het omvangrijke verweerschrift van Liander én de dupliek van Liander op mijn repliek. Een DM met motivering kan helpen.
Datum verzending : 16 APR. 2018
Dossiernummer : 113858
BINDEND ADVIES
van de Geschillencommissie Energie
in het geschil tussen:
de heer @Bram-Bos, wonende te Amsterdam
(verder te noemen: de consument)
en
Liander
(verder te noemen: de ondernemer).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Energie (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op 26 februari 2018 te Utrecht. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
De consument werd ter zitting vergezeld door de heer @Stoofie.
De ondernemer werd ter zitting vertegenwoordigd door de heer XX en de heer YY, beide bedrijfsjurist.
Door de heer XX is bij aanvang van de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt in verband met de aanwezigheid van de heer @Stoofie ter zitting.
De commissie heeft dit bezwaar, na partijen te hebben gehoord, afgewezen en bepaald dat door de heer @Stoofie een geheimhoudingsverklaring ondertekend wordt wat als zodanig ook is gebeurd. Deze verklaring houdt in dat de heer @Stoofie alle tot partijen herleidbare gegevens waarvan hij ter zitting kennis neemt geheim houdt.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de opzegging van de Aansluit- en Transportovereenkomst en de kosten van het verwijderen van de gasaansluiting.
De consument heeft op 12 september 2017 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door de consument overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van de consument op het volgende neer.
De consument heeft geen gasaansluiting meer nodig voor zijn woning en hij wil van de vaste lasten daarvoor af. Dat is de reden waarom hij de overeenkomst met de ondernemer heeft opgezegd. De fysieke aansluiting en meetinrichting zitten de consument niet in de weg. Voor hem is daarom beëindiging van de Aansluit- en Transportovereenkomst genoeg.
De kern van de klacht is dat de ondernemer de 'Algemene voorwaarden voor aansluiting en transport elektriciteit en gas voor kleingebruikers (versie 2013)' (verder te noemen: AV) en speciaal artikel 3.6 daarvan niet nakomt, door de opzegging van de consument van 24 augustus 2017 van de Aansluit- en Transportovereenkomst (verder te noemen: ATO) voor wat betreft gas niet te effectueren. De consument heeft aan de gestelde voorwaarden van artikel 3.6 AV voldaan. De ondernemer heeft zich daarentegen niet aan artikel 3.6 van de AV gehouden; er is niet eens een poging gedaan om de voor beëindiging noodzakelijke handelingen te verrichten, terwijl de consument daartoe alle gelegenheid heeft geboden.
De ondernemer biedt slechts één optie om definitief van de vaste lasten voor gas af te komen en dat is door via 'mijnaansluiting.nl' opdracht te geven tot het weghalen van de aansluiting en meetinrichting, en presenteert vervolgens daarvoor een rekening van € 605,--.
De grondslag voor deze enkele optie van demontage en verwijdering bij permanent (dat wil zeggen langer dan 12 maanden) niet-gebruik is enkel gelegen in het eigen beleid van de ondernemer. De ondernemer wordt hiertoe niet gedwongen vanwege een wettelijke of fysieke noodzakelijkheid. Een dergelijke door de ondernemer opgelegde verplichting is dan ook onredelijk bezwarend op grond van artikel 6:236 lid b BW; gezien de aanzienlijke hoogte van het bedrag zou dit een beperking betekenen in de mogelijkheid tot opzegging.
De consument verlangt nakoming van artikel 3.6 van de AV door de opzegging van de ATO d.d. 24 augustus 2017 te effectueren, door de 'noodzakelijke handelingen' te verrichten zonder de kosten van verwijderen van de aansluiting op de consument af te wentelen. Hij is wel bereid de kosten te vergoeden voor noodzakelijke werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.6 van de ATO.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door de ondernemer overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van de ondernemer op het volgende neer.
De ondernemer stelt dat zij, indien er sprake is van de situatie dat een aansluiting permanent niet meer nodig is, zowel op grond van tussen partijen geldende contractuele afspraken als op grond van wet- en regelgeving gerechtigd en zelfs verplicht is om de kosten bij een afnemer in rekening te brengen en dat die afnemer gehouden is deze kosten aan de netbeheerder te voldoen.
Op grond van artikel 10 lid 1 Gaswet heeft de ondernemer tot wettelijke taak om haar transportnetten in werking te hebben en te onderhouden op een veilige en betrouwbare manier. Het is aan de ondernemer om te bepalen op welke manier zij haar gastransportnetten beheert. Om de belangrijkste reden van veiligheid zal de aansluiting verwijderd worden, in een situatie waarin aansluiting
permanent niet meer nodig is. De ondernemer kiest niet, zoals sommige andere netbeheerders, voor verzegeling om wille ter voorkoming van fraude, het vermijden van periodieke onderhoudskosten en het besparen van maandelijkse kosten.
Artikel 3.6 AV geeft aan hoe de ATO kan worden opgezegd en artikel 14.1 van deze AV verwijst voor de kosten die daarmee gepaard gaan naar het tarievenblad, dat is te vinden op de website van de ondernemer. De gebruiker van de aansluiting draagt de veroorzaakte kosten en het zou niet wenselijk zijn wanneer niet de afnemer maar de rest van de maatschappij deze kosten zou moeten dragen.
De ondernemer komt tot de conclusie dat zij correct heeft gehandeld en de regelgeving correct heeft toegepast. De ondernemer concludeert dan ook tot ongegrondverklaring van de klacht.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
In essentie gaat het in dit geschil over de daadwerkelijke opzegging van de aansluit- en transportovereenkomst (ATO) door de consument. Kern van de vraag die in dit geschil aan de orde is, is of de netbeheerder de verplichting aan de consument mag opleggen dat de consument opdracht geeft aan de netbeheerder om de installatie en meetinrichting te laten verwijderen en de daarmee gepaard gaande kosten voor rekening van de consument te laten komen.
Tussen de consument en de ondernemer is op 17 januari 2003 een zogenaamde aansluit- en transportovereenkomst (ATO) gesloten. Op die overeenkomst zijn de 'Algemene voorwaarden voor aansluiting en transport elektriciteit en gas voor kleingebruikers (AV, inmiddels versie 2013)' van toepassing. Op grond van artikel 3.6 AV heeft de consument de aansluit- en transportovereenkomst met de ondernemer schriftelijk opgezegd, teneinde van zijn vaste lasten voor gas af te komen.
Artikel 3.6 AV bepaalt dat elk der partijen gerechtigd is de aansluit- en transportovereenkomst schriftelijk met inachtneming van een opzegtermijn op te zeggen. Artikel 3.6 luidt verder: 'Uiterlijk tien werkdagen voordat de aansluit- en transportovereenkomst beëindigd dient te worden, dient de contractant zijn leverancier op de met de leverancier overeengekomen wijze van de gewenste beëindiging van de aansluit- en transportovereenkomst op de hoogte te stellen en, voor zover dit nog niet gebeurd is, zijn leverancier te machtigen de aansluit- en transportovereenkomst voor hem op te zeggen.
Indien niet voldaan is aan deze vereisten, alsmede indien de netbeheerder niet binnen de opzegtermijn in de gelegenheid is gesteld de voor beëindiging van de aansluit- en transportovereenkomst noodzakelijke handelingen te verrichten (cursief door commissie aangebracht) blijft de contractant gebonden aan hetgeen in of krachtens de aansluit- en transportovereenkomst is bepaald totdat hij aan al zijn daaruit voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan.'
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de consument aan de gestelde vereisten heeft voldaan teneinde de aansluit- en transportovereenkomst gas op te kunnen zeggen.
Het is voor de commissie op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting tevens voldoende aannemelijk geworden dat de ondernemer, in het kader van de veiligheid van het gasnet, als noodzakelijke handeling stelt dat de consument opdracht moet geven tot het weghalen van de aansluiting en meetinrichting door de ondernemer, alvorens de opzegging van de aansluit- en transportovereenkomst daadwerkelijk wordt gerealiseerd/ geeffectueerd.
De ondernemer biedt slechts één optie aan om het contract tussen partijen te beëindigen en daarmee definitief van de vaste lasten voor gas af te komen. Die optie is via 'mijnaansluiting.nl' opdracht te geven tot het weghalen van de aansluiting en meetinrichting.
Vervolgens zal de consument daarvoor een rekening van € 605,-- ontvangen op basis van de tarievenregeling 2018 van de onderneming.
Het gaat in deze zaak naar het oordeel van de commissie om de vraag of de ondernemer terecht en/of op juiste gronden aan deze opzegging als noodzakelijke handeling de voorwaarde verbindt van het weghalen van de aansluiting en meetinrichting (en de daarmee gepaard gaande kosten in rekening mag brengen aan de consument).
De ondernemer baseert deze noodzakelijke handeling in beginsel op artikel 10 lid 1 van de Gaswet, waarin staat vermeld dat een netbeheerder tot taak heeft zijn gastransportnet, onderscheidenlijk zijn gasopslaginstallatie of zijn LNG-installatie op economische voorwaarden in werking te hebben, te onderhouden en te ontwikkelen op een wijze die de veiligheid, doelmatigheid en betrouwbaarheid van dat gastransportnet of die installatie en van het transport van gas waarborgt en het milieu ontziet.
Hoewel de commissie de veiligheid van het gastransportnet van onmiskenbaar groot belang acht en niets wil afdoen aan het na te streven veiligheidsniveau, heeft de ondernemer naar haar oordeel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het volledig weghalen van de aansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om deze veiligheid te kunnen waarborgen.
Zo is het de commissie onvoldoende duidelijk geworden waarom bijvoorbeeld met het volledig drukloos maken van de leidingen het veiligheidsbeleid niet naar behoren kan worden gewaarborgd.
De door de ondernemer gestelde voorwaarde dat uitsluitend opgezegd kan worden als aan de voorwaarde van verwijdering van de installatie wordt voldaan, acht de commissie dan onjuist.
De noodzakelijkheid van de handeling, het weghalen van de aansluiting, is de commissie op grond van het voorgaande onvoldoende gebleken. De ondernemer heeft ook onvoldoende weersproken dat en waarom alternatieve, voor de consument voordeligere oplossingen, onvoldoende veiligheid bieden.
De commissie komt tot de conclusie dat noch een wettelijke basis noch een basis in de AV is te vinden die haar tot een ander oordeel doen komen.
Dat de opzegging van de aansluit- en transportovereenkomst op grond van artikel 3.6 aanvullende werkzaamheden en kosten voor de ondernemer (netbeheerder) met zich meebrengen, acht de commissie begrijpelijk. Echter slechts de met de opzegging verbonden redelijke kosten, die voortvloeien uit de werkzaamheden die proportioneel van aard zijn, mogen - naar het oordeel van de commissie - in rekening worden gebracht bij de afnemer c.q. consument.
Op grond van het voorgaande zal de commissie de klacht van de consument gegrond oordelen. Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie stelt vast dat de opzegging van consument van de aansluit- en transportovereenkomst door de ondernemer conform artikel 3.6 AV zal worden geëffectueerd. Daarbij mag de ondernemer enkel de in verband met de afsluiting gepaard gaande redelijke kosten in rekening brengen, niet zijnde de kosten die verband houden met het verwijderen van de aansluiting en meetinrichting.
Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie, bestaande uit mr I.E. de Vries, voorzitter, E.J.C. van Lier en mr J.M. Hoekstra, leden, op 26 februari 2018.
I.E. de Vries
In de correspondentie met Liander ná verschijnen van het Bindend Advies heb ik de volgende interpretatie van dat advies gegeven:
- De GE oordeelt dat ik aan alle vereisten heb voldaan om de ATO op grond van artikel 3.6 te kunnen opzeggen. Mij resten dus geen verplichtingen meer. Liander dient de opzegging te effectueren, door de noodzakelijke handelingen te verrichten.
- Ik hoef geen opdracht te verlenen tot die noodzakelijke handelingen, en mijn opzegging op grond van artikel 3.6 kan ook niet begrepen worden als een impliciete opdracht tot die noodzakelijke handelingen.
- Voor die noodzakelijke handelingen mág Liander ‘redelijke kosten’ bij mij in rekening brengen, omdat ik de bereidheid heb getoond om daarin bij te dragen. Er is echter geen sprake van juridische verschuldigdheid.
- Gegeven die punten is het aan Liander om de balans te vinden tussen wat het bedrijf vanuit haar bedrijfsvoering noodzakelijk acht en wat ze aan redelijke kosten in rekening kan brengen.
- Op grond van artikel 6:236 lid b BW houd ik staande dat die redelijke kosten geen wezenlijke beperking van de opzeggingsbevoegdheid moeten opwerpen.
- Hoewel het bepalen van wat redelijk is in zekere zin arbitrair is, zijn er in ieder geval twee bedragen te vinden in de oordelen van de geschillencommissie, die door die commissie zeker als níet redelijk worden beschouwd:
- [list]
- Het bedrag van 605 euro dat Liander in 2017 rekende voor het wegnemen van de aansluiting en meetinrichting. De GE geeft in het onderhavige advies nadrukkelijk aan dat Liander die werkzaamheden niet in rekening mag brengen.
- Het bedrag van 308 euro dat de Geschillencommissie Energie & Water in 2006 (referentie ENE05-2890) al als een wezenlijke beperking van de opzeggingsbevoegdheid beschouwde.
- [/list]
- Tijdens de zitting heb ik aangegeven dat ik het bedrag dat een netbeheerder als Enexis rekent voor (permanent) verzegelen (121,45 euro) een redelijk bedrag vindt.
Liander lijkt de opvatting toegedaan dat de redelijke kosten ook de noodzakelijke kosten zijn die Liander moet maken.
Ik heb Liander het volgende voorgesteld:
- U verricht de handelingen die u noodzakelijk acht, en ik draag vanuit het oogpunt van redelijkheid aan de kosten daarvan bij tot een maximum van €138,02, zijnde één jaar netwerk- en meterkosten voor mijn huishouden volgens het Tarievenblad 2018. Het voordeel is dat we deze zaak snel afsluiten. Mijn verwachting is bovendien dat u met deze afspraak als uitgangspunt ook een heleboel verzet van anderen in de toekomst zal weten te voorkomen.
- Ik leg ons verschil van interpretatie terug bij de geschillencommissie, en vraag om een oordeel over wat ‘redelijke kosten’ precies zijn, en of die één-op-één dienen te weerspiegelen wat Liander aan noodzakelijke handelingen voorziet, afgezien van het wegnemen van de aansluiting en meetinrichting. Ik zal de commissie deelgenoot maken van de onderhavige communicatie. De huidige uitspraak zal ik delen met mijn kompanen op Tweakers, inclusief het feit dat Liander en ik nog verschillen over de interpretatie. Het voordeel is dat we een nog duidelijker uitspraak krijgen. Het nadeel is dat de zaak nog langer sleept, en u nog langer met allerlei lastige (ex-)klanten moet dealen.
Liander is op het moment van schrijven mijn interpretatie aan het bestuderen. Mij is wel het advies gegeven mijn leverancier de beëindiging van de overeenkomst voor gas aan te zeggen, om verder oplopende kosten te voorkomen. En dat is natuurlijk wel weer grappig.
Bottom-line: de GE blokkeert het in rekening brengen van kosten voor het volledig verwijderen van de aansluiting en meetinrichting bij opzegging van de ATO op grond van artikel 3.6. De discussie concentreert zich rondom het begrip redelijke kosten, en of die één-op-één dienen te weerspiegelen wat Liander aan noodzakelijke handelingen voorziet, afgezien van het wegnemen van de aansluiting en meetinrichting.
[
Voor 104% gewijzigd door
Bram-Bos op 13-02-2019 17:11
]