djlinsen schreef op donderdag 9 november 2017 @ 19:11:
[...]VO2Max is een leuke indicatie van je mogelijkheden, zelf kijk ik liever naar VDOT van Jack Daniels, dat geeft je inzicht in trainings tempo's op basis van wat je effectief kan. Het kan zelfs zijn dat je effectief boven je VO2max kan presteren met een
optimaal gewicht en
loop efficiëntie.
Regelmatig testen is daarbij wel van belang, maar dat kan dan weer prima in wedstrijd verband (weg of baan).
Vooral die
loop efficiëntie is een goed punt en wordt steeds belangrijker naarmate de afstanden langer worden.
Ook een "
optimaal gewicht" blijft een gewicht... en is daarmee dus in formules waarin gewicht een belangrijke factor is (zoals de VO2max), al verdisconteerd...
Regelmatig testen:
volledig mee eens. In de wedstrijdgroep van de huidige atletiek bondscoach waar ik destijds in zat, deden we elke 6 weken een aangepaste Zoladz test. Je kon precies eruit halen wie gestructureerd en op de juiste tempo's trainde en degenen die altijd te hard trainden en daardoor gemiddeld vaker uitvielen.De eerste groep maakte veruit de grootste progressie. Sportief gezien was het voor mij als heel ruim 40++ een hele mooie sportieve uitdaging om in zo'n groep mee te mogen trainen. Zaterdags trainden Bram Som en Arnoud Okken ook nog vaak mee, jeetje die gingen hard... (tja 800m lopers en nog super top ook).
Terug naar de Zoladz testen: kan me van een jaar nog herinneren dat ik aan het begin van het winterseizoen 12.5 km/.u op een duurloop liep en net voor de start in de lente v/h (baan)wedstrijdseizoen bijna 14 km/u liep bij gelijke hartslag! Dat gaf een enorme kick om zo klaar te staan voor de wedstrijden. Ik heb nooit de behoefte gehad om de testen te vervangen door een VO2 max meting. Mijn verbeterde 5 & 10 km tijden waren een logisch gevolg van deze trainingsopbouw en de gemeten waarden van de Zoladz testen.
Zoladz originele literatuur:
https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/8375370
en in NL:
Jan Heusinkveld, De Zoladz-methode ,Richting Sport Gericht nr 5 & 6 2001
Zoladz samenvatting:
Abstract
Four top-class runners who regularly performed marathon and long-distance races participated in this study. They performed a graded field test on an artificial running track within a few weeks of a competitive marathon. The test consisted of five separate bouts of running. Each period lasted 6 min with an intervening 2-min rest bout during which arterialized capillary blood samples were taken. Blood was analysed for pH, partial pressure of oxygen and carbon dioxide (PO2 and PCO2) and lactate concentration ([la-]b). The values of base excess (BE) and bicarbonate concentration ([HCO3-]) were calculated. The exercise intensity during the test was regulated by the runners themselves. The subjects were asked to perform the first bout of running at a constant heart rate fc which was 50 beats.min-1 below their own maximal fc. Every subsequent bout, each of which lasted 6 min, was performed with an increment of 10 beats.min-1 as the target fc. Thus the last, the fifth run, was planned to be performed with fc amounting to 10 beats.min-1 less than their maximal fc. The results from these runners showed that the blood pH changed very little in the bouts performed at a running speed below 100% of mean marathon velocity (nu m). However, once nu m was exceeded, there were marked changes in acid-base status. In the bouts performed at a velocity above the nu m there was a marked increase in [la-]b and a significant decrease in pH, [HCO3-], BE and pCO2. The average marathon velocity (nu m) was 18.46 (SD 0.32) km.h-1
Heusinkveld kern v/h verhaal:
De Zoladz-methode
Het aërobe uithoudingsvermogen
is de belangrijkste prestatie-bepalende factor voor sport-activiteiten die langer dan zeg 2 mínuten duren. De Poolse fysioloog Professor Jerzy Zoladz is van mening dat het aëroob uithou¬dingsvermogen evenwichtig moet worden ontwikkeld, dus zowel bij een lage belasting alsook bij een hoge.
Volgens Zoladz bereik je een even-wichtige opbouw van het aëroob uithoudingsvermogen door te trai-nen met 5 verschillende belasting-niveaus op basis van hartfrequentie. Uitgaande van de HFmax zijn er dan 5 trainingszones, namelijk op
Hfmax - 50 slagen,
Hfmax -40,
Hfmax - 30,
Hfmax - 20 en
Hfmax - 10.
De maat voor het bepalen van de 'kwaliteit' van die evenwichtige op¬bouw is de snelheid, die je bij elk van die belastingsniveaus haalt. Als het tempo bij HFmax-50 laag is, is de onderste zone van het aëroob uithoudingsvermogen onderontwikkeld.
Het kernidee is, dat een toename van de snelheid bij een lage HF zich vertaalt naar een eveneens hogere snelheid bij een hogere HF. Je tilt het hele niveau ah het ware vanaf de onderkant op.
Voordelen van deze aanpak De nadruk op het ontwikkelen van de onderkant van het aëroob uithoudingsvermogen heeft een aantal voordelen.
==> Het eerste voordeel is het besef, dat ook het trainen met een lage hartfrequentie zinvol is.
==> Het tweede voordeel is dat een deel van de trainingen ook 'psychisch' minder inspanning gaan kosten:
het hoeft niet allemaal hard, je kunt je 'overgeven' aan de hartfre¬quentie want die is de maatstaf.
==> Het derde voordeel is dat met name bij hardlopen er minder microtrauma (kleine weefsel-beschadigingen) optreden, waardoor je minder hersteltijd nodig hebt en de trainingen dus korter op elkaar kunt laten volgen.
Het vaak genoemde voordeel van de vetverbranding bij lagere intensiteiten is een schijnvoordeel . Het aandeel van de vetverbranding in
de energieproductie wordt name¬lijk bepaald door de hoogte van de VO2max aan de ene kant en de hoogte van het energieverbruik bij een bepaalde belasting aan de andere kant (zie mijn artikel 'Koolhy-draten, vetten en vermageren" in het tijdschrift 'Sportmassage Inter-nationaal', no 5, 2001.)
Laag tempo toch effectief
Het is echt opvallend dat een lichte training op veel gebieden toch trainingseffecten geeft. Het aantal mitochondrien en de grootte ervan neemt toe. De mitochondrien komen ook dichter bij de celwand te liggen. Het aantal (gebruikte) haarvaten neemt toe, waardoor de uit-wisseling van stoffen tussen de spiercel en zijn omgeving toeneemt (Reiss & Pfeiffer). Verder werken herstelmechanismen bij relatief lichte trainingen al optimaal (Bernards, 1997) en bereikt het slagvolume van het hart bij een hartfrequentie van 120 al zijn maximum (Busio).
Soms is het aëroob uithoudingsver-mogen zo onevenwichtig dat trainen met HF-50 als 'te licht' wordt ervaren: het is praktisch wandelen. Vooral bij hardlopen en dan met name bij vrouwen en meisjes blijkt 'deze kwaal' veel voor te komen. De praktische oplossing is om dan de HF niet als maatstaf te gebruiken maar als controle achteraf. De opdracht is dan: train in een tempo, zo laag, dat je het nog net hardlopen vindt. Na verloop van tijd gaat de HF bij dat looptempo omlaag gaat en kun je hardlopen bij HFmax-50. Dus niemand hoeft af te haken, sommigen hebben alleen een soort extra aanlooptraject nodig.