Stel: iemand schrijft in 1980 een boek waarin hij jouw woonplaats beschrijft zoals die in dat jaar was. In dat boek geeft de auteur correcte beschrijvingen van: de politici van jouw stad, haar unieke wetten en regels, de plaatselijke industrie, plaatselijke weerpatronen, plaatselijk taalgebruik, de wegen en ligging van de stad, zijn bijzondere topografie, plaatselijke bedehuizen, hotels in de omgeving, beelden en sculpturen in de stad, de diepte van het water in de haven en talloze andere unieke gegevens van jouw stad in dat jaar. Vraag: als de auteur beweerde dat hij jouw stad dat jaar bezocht had of zei dat hij goede informatie had gekregen van mensen die er waren geweest zou je dan denken dat hij de waarheid sprak? Natuurlijk, want hij beschrijft dingen die alleen een ooggetuige kan weten. Dat is het soort getuigenis waarmee we in een groot deel van het Nieuwe Testament te maken hebben.
Lukas geeft de meeste ooggetuigeninformatie. (Lukas was misschien geen ooggetuige van de opstanding zelf, maar hij heeft zeker veel nieuwtestamentische gebeurtenissen met eigen ogen gezien.) In de tweede helft van Handelingen geeft Lukas bijvoorbeeld blijk van een onvoorstelbaar uitgebreide kennis van lokale steden, namen, het landschap, gebruiken en omstandigheden waarover alleen een ooggetuige uit die tijd kan beschikken.
Classicus en geschiedkundige Colin Hemer behandelt vers voor vers de accuratesse van Lukas in het boek Handelingen. Met grote zorgvuldigheid catalogiseert Hemer 84 feiten uit de laatste zestien hoofdstukken van Handelingen die bevestigd zijn door historisch en archeologisch onderzoek.’
Bedenk dan dat Lukas niet over moderne land of zeekaarten kon beschikken:
1. de natuurlijke oversteek tussen correct aangeduide havens (Hand. 13:4 5)
2. de juiste haven (Perge) op de directe route van een schip dat oversteekt vanuit Cyprus (13:13)
3. de juiste locatie van Lykaonië (14:6)
4. de ongewone maar correcte verbuiging van de naam Lystra (14:6)
5. de correcte taal die in Lystra gesproken wordt, nl. Lykanonisch (14:11)
6. twee goden die bij elkaar hoorden: Zeus en Hermes (14:12)
7. de juiste haven, Attalia, die reizigers op de terugreis aandeden (14:25)
8. de correcte volgorde van de steden die men passeerde vanaf de Cilicische Poort: eerst Derbe en dan Lystra (16:1, vgl. 15:41)
9. de juiste vorm van de naam Troas (16:8)
10. de plaats van een herkenbaar oriëntatiepunt voor zeelieden, Samotrake (16:11)
11. de juiste beschrijving van Filippi als een Romeinse kolonie (16:12)
12. de juiste locatie van de rivier (Gangites) bij Filippi (16:13)
13. de juiste beschrijving van Tyatira als een centrum van de purperververijen (16:14)
14. correcte aanduiding van de magistraten van de kolonie (16:22)
15. de juiste locaties (Amfipolis en Apollonia) waar reizigers achtereenvolgende nachten door-brachten op deze reis (17:1)
16. de aanwezigheid van een synagoge in Tessalonica (17:1)
17. de juiste term (‘politarchen’) voor de magistraten daar (17:6)
18. de correcte suggestie dat Athene het comfortabelst te bereiken was via zee, dankzij de gunstige zomerse oostenwinden (17:14 15)
19. de aanwezigheid van vele godenbeelden in Athene (17:16)
20. de verwijzing naar een synagoge in Athene (17:17)
21. de beschrijving van de Atheense gewoonte om filosofische debatten te houden op het marktplein (17:17)
22. het gebruik van een typisch Atheense scheldnaam voor Paulus (spermologos, 17:18) en voor het hof (Areios pagos, 17:19)
23. de juiste typering van de Atheense volksaard (17:21)
24. een altaar voor een ‘onbekende god’ (17:23)
25. de juiste reactie van Griekse filosofen, die de lichamelijke opstanding ontkenden (17:32)
26. Areopagiet als de correcte benaming voor een lid van het hof (17:34)
27. een Korintische synagoge (18:4)
28. de correcte aanduiding van Gallio als proconsul, wonend in Korinte (18:12)
29. de bema (rechterstoel), die uitkijkt over het forum van Korinte (18:16 e.v.)
30. de naam Tyrannus zoals we die kennen van eerste eeuwse inscripties uit Efeze (19:9)
31. bekende tempeltjes en beelden van Artemis (19:24)
32. de ‘grote godin Artemis’ die we uit tal van bronnen kennen (19:27)
33. het feit dat het theater in Efeze de ontmoetingsplaats van de stad was (19:29)
34. de correcte titel grammateus voor de stadssecretaris in Efeze (19:35)
35. de juiste eretitel neokoros, geautoriseerd door de Romeinen (19:35)
36. de correcte naam om de godin aan te duiden (19:37)
37. de juiste term voor degenen die rechtspreken (19:38)
38. gebruik van het meervoud anthupatoi, wellicht een opmerkelijke verwijzing naar het feit dat rond die tijd twee mannen gezamenlijk de functie van proconsul uitoefenden (19:38)
39. de ‘reguliere’ vergadering de precieze term die we ook elders tegenkomen (19:39)
40. gebruik van precieze etnische aanduiding beroiaios (20:4)
41. gebruik van de etnische term Asianos (20:4)
42. de impliciete onderkenning van het strategische belang dat men toekende aan de stad Troas (20:7 e.v.)
43. het gevaar van de tocht langs de kust op die locatie (20:13)
44. de correcte volgorde van plaatsen (20:14 15)
45. de correcte naam van de stad als onzijdig meervoud (Patara) (21:1)
46. de beste route over open zee ten zuiden van Cyprus dankzij aanhoudende noordwestenwinden (21:3)
47. de juiste afstand tussen deze steden (21:8)
48. een typische joodse daad van vroomheid (21:24)
49. de joodse wet aangaande het gebruik van het tempelterrein door heidenen (21:28) (Archeologische ontdekkingen en citaten uit Josephus bevestigen dat heidenen geëxecuteerd konden worden als ze het tempelterrein betraden. Eén inscriptie luidt: ‘Geen heiden mag zich binnen de balustrade en de omheining rondom het heiligdom begeven. Wie betrapt wordt, haalt zich hiermee de doodstraf op de hals. )121
50. de permanente stationering van een Romeins cohort (chiliarch) in Antonia om tijdens feest-dagen opstootjes de kop in te drukken (21:31)
51. de trappen die de wachters gebruikten (21:31, 35)
52. de gebruikelijke manier om in die tijd het Romeinse burgerrecht te verwerven (22:28)
53. het feit dat de tribuun onder de indruk is van Romeins burgerschap en niet van het burgerschap van Tarsus (22:29)
54. het feit dat Ananias toen hogepriester was (23:2)
55. het feit dat Felix toen procurator was (23:34)
56. de gebruikelijke pleisterplaats op weg naar Caesarea (23:31)
57. onder wiens jurisdictie Cilicië toen viel (23:34)
58. de provinciale strafprocedure in die tijd (24:1 9)
59. de naam Porcius Festus, die precies overeenkomt met de naam die Josephus noemt (24:27)
60. het beroepsrecht van Romeinse burgers (25:11)
61. de correcte wettelijke formule (25:18)
62. de uitdrukking waarmee doorgaans naar de keizer verwezen werd (25:26)
63. de beste vaarroutes in die tijd (27:5)
64. de gebruikelijke verbinding van Cilicië en Pamfylië (27:4)
65. de belangrijkste haven om een schip naar Italië te vinden (27:5 6)
66. de trage vaart naar Knidus vanwege de typische noordwestenwind (27:7)
67. de juiste zeilroute met het oog op de winden (27:7)
68. de locaties van de Goede Havens en het naburige Lasea (27:8)
69. Goede Havens als een slecht beschutte ankerplaats (27:12)
70. de welbekende neiging van een zuidenwind in dat klimaat om opeens om te slaan in een hevige noordoostenwind, de bekende gregale (27:13)
71. het feit dat een vierkant getuigd schip uit die tijd bij storm geen andere keuze had dan zich te laten voortdrijven (27:15)
72. de precieze plaats en naam van dit eiland (27:16)
73. de juiste manoeuvres die een schip in die hachelijke situatie moest uitvoeren
74. de veertiende nacht: een opmerkelijke berekening, ongetwijfeld gebaseerd op een combinatie van diverse schattingen en bevestigd in het oordeel van ervaren zeelui
75. de juiste term in die tijd voor de Adriatische Zee (27:27)
76. de precieze term (Bolisantes) voor peilingen en de correcte diepte van het water bij Malta (27:28)
77. een positie die aansluit bij de waarschijnlijke aanvaarroute van een schip dat voor een oos-tenwind vaart (27:39)
78. de zware gevolgen voor bewakers die een gevangene lieten ontsnappen (27:42)
79. de lokale bevolking en het bijgeloof van die tijd (28:4 6)
80. de correcte titel protos tes nesou (28:7)
81. Regium als geschikte plek om te wachten op een zuidenwind die hen door de zeestraat voert (28:13)
82. Forum Appii en Tres Tabernae als pleisterplaatsen op de juiste locaties langs de Via Appia (28:15)
83. correcte wijze van inbewaringneming door Romeinse soldaten (28:16)
84. de omstandigheden van zijn gevangenschap, levend ‘op eigen kosten’ (28:30 31)
Lijdt het enige twijfel dat Lukas een ooggetuige was van deze gebeurtenissen of op zijn minst over betrouwbare ooggetuigenverslagen beschikte? Wat had hij nog meer moeten doen om zijn authenticiteit als historicus te bewijzen?
Zonder alle beschrijvingen van wonderen die beschreven staan in Handelingen zou geen historicus in de wereld twijfelen over de classificatie van Handelingen als een betrouwbaar ooggetuige verslag.