1. Wijziging kiesstelsel
In het kabinetsstandpunt over het eindrapport van de staatscommissie parlementair stelsel is een wijziging van het kiesstelsel aangekondigd. Doel van die wijziging is dat kandidaten die kunnen rekenen op steun van de kiezers meer kans hebben (dan in het huidige kiesstelsel) om gekozen te worden. Zo kan de binding tussen kiezer en gekozene worden versterkt. De afgelopen maanden zijn, zoals aangekondigd in het kabinetsstandpunt, drie kiesstelsels onder de loep genomen. Het ging hierbij om het door de staatscommissie geadviseerde kiesstelsel dat eerder in 2006 werd voorgesteld door het Burgerforum (verder Burgerforum kiesstelsel), een vereenvoudigde vorm van het Deense districtenstelsel en een stelsel waarbij de kieskringen een centrale plaats innemen. Daarbij zijn vooral de gevolgen voor de complexiteit en het evenredige karakter van de kiesstelsels geanalyseerd.
Het kabinet komt tot de conclusie dat het Burgerforum kiesstelsel de beste basis biedt om verder te gaan met de wijziging van ons kiesstelsel. Dit kiesstelsel biedt de kiezer de mogelijkheid om een stem uit te brengen op een lijst (de zogenoemde lijststem). Zo brengt de kiezer tot uitdrukking dat hij/zij de door de desbetreffende partij bepaalde lijstvolgorde accepteert. De kiezer kan ook een stem uitbrengen op een kandidaat van een lijst (de persoonsstem) en zo een voorkeur uitspreken voor één kandidaat van de lijst. Kandidaten die persoonsstemmen krijgen hebben meer kans dan nu om gekozen te worden. In dit kiesstelsel bepalen politieke partijen, net als nu, hoe de lijst is samengesteld. Het is aan de partijen zelf om te besluiten waar daarbij het zwaartepunt ligt: bij bijvoorbeeld inhoudelijke kennis, regionale binding of een andere vorm van binding tussen kiezer en gekozene. Het kiesstelsel dwingt, anders dan de onderzochte alternatieven, niet af dat kandidaten alleen in een bepaald gedeelte van het land verkiesbaar kunnen zijn. Daarenboven heeft het Burgerforum kiesstelsel niet de complexiteit van een vereenvoudigde vorm van het Deense districtenstelsel en een stelsel waarbij de kieskringen een centrale plaats innemen.
2. Wet op de politieke partijen
In de kabinetsreacties op de adviezen van de Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen (Wfpp) en de staatscommissie is aangekondigd dat het kabinet gaat werken aan een Wet op de politieke partijen (Wpp). Het doel van de Wpp is om een samenhangende regeling te bieden voor politieke partijen met daarin ook de regels waaraan (aspirant-)politieke partijen moeten voldoen om deel te nemen aan de politieke besluitvorming. De eerste stap in het proces van de voorbereiding van de Wpp is een voorstel tot aanpassing van de Wfpp naar aanleiding van de evaluatie van deze wet. Dit wetsvoorstel is inmiddels voor advies voorgelegd aan de Raad van State. De gewijzigde Wfpp zal integraal onderdeel worden van de Wpp. In het voorstel voor een Wpp komt een afzonderlijke regeling voor het partijverbod. Het is mijn intentie dat de regeling voor het partijverbod hiermee specifieker toe te snijden op politieke partijen. Van het opleggen van een partijverbod kan alleen sprake zijn indien een politieke partij een concrete en reële bedreiging vormt voor de democratische rechtsstaat. Bijvoorbeeld doordat zij in woord en daad de grondbeginselen daarvan ondermijnt. Het opleggen van een partijverbod door de rechter is een
ultieme remedie. Dit komt pas aan de orde als alle andere stappen, zoals strafrechtelijke vervolging van voorlieden van een partij en bestuurlijke maatregelen als het stopzetten van subsidie, in de door de staatscommissie beschreven escalatieladder doorlopen zijn.
3. Democratie en jongeren
Het kabinet blijft inzetten op initiatieven om de democratische betrokkenheid van jongeren te vergroten. Voor het kabinet zijn hierbij de adviezen van de staatscommissie en van de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) van belang. Bovendien is het voor het kabinet van bijzondere betekenis dat onder jongeren zelf ideeën en suggesties worden verzameld. Ruim honderd jongeren kwamen op 12 februari jl. samen op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om met de Minister na te denken over hun positie in de democratie. De aanwezigen waren een combinatie van jongerengroepen die eerder in het proces reeds betrokken waren, jeugdlintjesdragers en een hele diverse mix van jongeren van verschillende (culturele) achtergronden, geografische spreiding, leeftijd en opleidingsniveau. De aanwezige jongeren vonden dat zij minder goed betrokken worden bij de democratie dan de generaties boven hen.
Jongeren willen niet alleen meepraten over zaken die hen nu direct aangaan, zoals het onderwijs of de jeugdzorg, maar juist ook over kwesties waarbij zij moeten leven met de gevolgen van beslissingen die nu worden genomen, zoals werkgelegenheid, de woningnood en klimaat en milieu. Ze willen met name dat regering en Staten-Generaal beter naar hen luisteren, maar trekken dit ook breder: ze willen worden gehoord door iedereen die met hen werkt of over hen beslist, van onderwijzers tot
politici.
4. Referendum en overige directe democratie en participatie
Het referendum is een direct-democratisch instrument waarover nog altijd verschillend wordt gedacht. In het kabinetsstandpunt over het advies van de staatscommissie parlementair stelsel en tijdens het debat over het kabinetstandpunt in de Eerste Kamer, heeft het kabinet aangekondigd eerst met een reactie op de motie-Lintmeijer te zullen komen. Aanvankelijk was het de bedoeling dat op basis daarvan een inhoudelijk standpunt over de aanbevelingen over het correctief bindend referendum zou worden ingenomen.
Correctief bindend referendum
De ontwikkelingen rond het correctief bindend referendum zijn sinds het verschijnen van het advies van de staatscommissie en de kabinetsreactie echter in een versnelling geraakt. Bij de Tweede Kamer ligt het initiatiefwetsvoorstel-Van Raak houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum. Op 11 februari jl. heeft de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer verslag uitgebracht over het grondwetsvoorstel7 Op 9 maart jl. heeft de initiatiefnemer een nota naar aanleiding van het verslag uitgebracht. Het grondwetsvoorstel is dan ook gereed voor plenaire behandeling. Zoals gebruikelijk zal het kabinet als adviseur optreden en tijdens de plenaire behandeling het standpunt van het kabinet inbrengen. Bij de inbreng van het standpunt zal het kabinet de adviezen betrekken van de staatscommissie en die van de Afdeling advisering van de Raad van State over het initiatiefwetsvoorstel. Het kabinet is niet voornemens zelf voorstellen met betrekking tot het referendum in procedure te brengen.
Motie-Lintmeijer
De motie-Lintmeijer verzoekt de regering met een initiatief te komen voor een visie op nieuwe vormen van directe democratie. Dit als aanvulling op en versterking van het huidige Nederlandse parlementaire representatieve stelsel. De motie-Lintmeijer ziet op meer vormen van directe democratie
dan alleen het correctief bindend referendum. Om die reden is het relevant in deze brief nader op die andere mogelijke uitwerkingen in te gaan. De overwegingen die ten grondslag liggen aan de motie Lintmeijer gaan gelijk op met de probleemanalyse van de staatscommissie. Die constateert dat het huidige Nederlandse politieke systeem, dat berust op het principe van evenredige vertegenwoordiging, qua representatie sterk is, maar niet probleemloos. Burgers hebben een onverminderd groot vertrouwen in het huidige democratische systeem. De representatieve democratie verkeert niet in een crisis, maar burgers willen meer directe zeggenschap als aanvulling op het huidige systeem.
5. Tweekamerstelsel
In het kabinetsstandpunt is gepleit voor een debat over de inrichting van het parlementaire tweekamerstelsel. In dat verband zijn concreet twee voorstellen tot wijziging van de Grondwet aangekondigd. Ten eerste stelde het kabinet voor om de tweede lezing van Grondwetswijzigingen
voortaan in een verenigde vergadering van beide Kamers te behandelen. Daarmee wordt voorkomen dat de Kamers op dergelijke momenten tegenover elkaar komen te staan. De tweede wijziging die het kabinet in voorbereiding heeft genomen, gaat over de wijze van verkiezing van de Eerste Kamer. Voorgesteld wordt om senatoren weer voor zes jaar te gaan kiezen, waarbij om de drie jaar de helft van de leden wordt gekozen. Deze twee voorstellen zijn voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad
van State voorgelegd.
Het kabinet kondigde verder aan zich nader te beraden op de voor- en nadelen van de aanbeveling van de staatscommissie om de Eerste Kamer een terugzendrecht te geven. Naast haar bevoegdheid om een
wetsvoorstel te verwerpen, krijgt de Eerste Kamer dan de bevoegdheid om wijzigingen voor te stellen aan de Tweede Kamer. Als de Eerste Kamer gebruikmaakt van deze bevoegdheid, wordt een gewijzigd wetsvoorstel aan de Tweede Kamer gezonden, die beslist of de wijzigingen worden overgenomen.
6. Constitutionele toetsing
In het kabinetsstandpunt over het eindrapport van de staatscommissie heeft het kabinet aangekondigd een nadere afweging te maken over de constitutionele toetsing door de rechter (ex post). Mede aan de hand van de overvloedige literatuur over dit onderwerp heeft het kabinet onderzocht hoe in ons omringende landen constitutionele toetsing is vormgegeven. Daarbij heeft het kabinet gekeken naar de Duitse, de Franse, de Belgische en de Britse varianten, evenals de constitutionele toetsing binnen het Koninkrijk (Sint-Maarten). Het kabinet heeft daarbij gelet op de mogelijke toepasbaarheid van deze varianten in de bestaande Nederlandse constitutionele verhoudingen. Het oogmerk is geweest om een verstoring van het gegroeide evenwicht tussen met name de wetgevende en de rechtsprekende macht zo veel mogelijk te vermijden. Het kabinet heeft met het oog op deze randvoorwaarden besloten om geen voorstel tot wijziging te doen. Wel heeft het kabinet besloten tot een aanvullend nader rechtsvergelijkend onderzoek, waarin de varianten gedetailleerder worden onderzocht en onderling vergeleken. Dit betekent ook dat dit kabinet geen voorstellen doet voor de toekenning van een rechterlijke adviesbevoegdheid op het punt van verenigbaarheid van wetgeving met de Grondwet.
7. Overige onderwerpen- Onderzoek kabinetsformatie
- Wet op het burgerschapsonderwijs
- Benoemingsprocedure van leden van de Hoge Raad
- Doorlichting van het wettelijk kader voor de verhouding met decentrale
overheden - Brede evaluatie organisatiekaders voor rijksorganisaties op afstand
- Bevordering internetconsultatie
- Actualisering van de Aanwijzingen inzake externe contacten van
- rijksambtenaren