Geboren als zoon van een Elfenvrouw en een Mensenman, is Edmund een Half-elf. Zijn moeder, Sang Drax van het huis Myr, werd verliefd op de(in elfenopzicht) redelijk intelligente koopman Bren Playr. Bren was namelijk een soort marskramer en trok van mensendorp tot mensendorp om zijn waar te slijten en deed intussen ook Elfensteden en Gnomegemeenschappen aan. Tijdens een kort verblijf in Ciang K'Hang, de Elfenstad waar Sang destijds woonde, werden de twee verliefd op elkaar. Sang viel voor de gespierde en vooral grote Bren, die met kop en schouders boven de elfenmannen uitstak. Bren besloot zijn verblijf in Ciang K'Hang wat te rekken en had een korte romance met Sang. Sang raakte na die ene keer al in verwachting (zul je net
zien, de vruchtbaarste man van de mensen en de vruchtbaarste vrouw van de elfen komen elkaar tegen) en vertelde het Bren. Bren moest haar tot zijn spijt echt verlaten maar hij zou elke maand Ciang K'Hang aandoen tijdens zijn reizen zodat ze elkaar in ieder geval zouden zien. Sang vond deze beslissing ook goed en zo werd het afgesproken.
Edmund werd na (de voor elfen standaard) 15 maanden geboren, precies op het moment dat Bren bij Sang was. Sangs familie had de relatie tussen een mens (hij was wel aardig, maar hey: he's human!) en hun dochter met lede ogen
aangezien en nu ze een kind hadden kon het echt niet meer. Sang werd verbannen uit Ciang K'Hang en Bren nam haar en Edmund mee. Slechts eenmaal nam hij ze mee op handelsreis en toen bleek dat de tere Sea-Elf niet geschikt was voor de barre tochten en dat het kind nog te jong was. Dus kocht Bren een klein, maar knus hutje in het bos en daar woonden ze dan met zijn drieen. Bren begon de kost te verdienen als houthakker.
In de jaren dat ze in het hutje woonden, groeide Edmund op tot een hele knappe jongen (in Bren's ogen dan, Sang vond hem net iets te menselijk om perfect te kunnen zijn). Toen Edmund vier was kreeg hij twee zusjes, K'Ang en D'Ang (juist, een tweeling). Edmund was een vrolijke jongen, zichzelf helemaal niet bewust van het feit dat hij een half-elf was en kreeg wat vriendjes in het dorp (die waren nog jong en kenden geen racisme enzo). Die vermaakte hij met het beetje magie wat hij van moeder leerde en met rijmpjes,
liedjes en raadseltjes die hij zelf verzon. Hij was een komische jongen en een graag geziene gast bij de ouders van zijn vriendjes. Toen Edmund 12 werd kreeg hij nog een broertje en toen besefte hij dat zijn vader hen allemaal
niet kon onderhouden. Dus 's avonds overlegde hij met zijn vader over zijn plannen. Bren keurde zijn plannen meteen goed, eindelijk kwam er iets menselijks boven in het verder best wel elfse jongetje, namelijk handelsgeest.
Dus Edmund ging de volgende dag naar de plaatselijke Tavern en maakte daar een afspraak dat hij gasten ging entertainen. De waard vond het feit dat zo'n
jong kereltje al wou werken best interessant en Edmund liet hem wat truukjes zien. De waard had al wat gehoord over deze spontane, leuke en knappe jongen en zag nu met eigen ogen dat hij best vermakelijk was. Dus Edmund was
aangenomen. Af en toe werkte hij mee in de Tavern, als het heel druk was en verdiende zo een aardig bedrag, wat hij dan aan zijn vader gaf, simpelweg omdat hij zelf niet echt wensen had en als hij iets zou willen zou zijn pa
het hem toch wel geven (die was helemaal blij dat zijn zoon steeds menselijker werd en hij moest altijd lachen om de moppen van zijn zoon). Ook kreeg hij af en toe een fooi en die hield hij dan wel zelf. "voor later".
IN zijn puberteit trok Edmunt steeds meer naar zijn vader, want zijn moeder had het druk met de opvoeding van zijn broertje en zusjes. Steeds vaker trok Edmund met zijn vader mee de bossen in, verdween dan voor een middag en kwam
pas weer terug als zijn vader ophield met houthakken. (Bren had zijn zoon wel laten proberen hout te hakken, maar hier kwamen de fysieke punten van het elf-zijn boven en het mannetje brak zijn pols meteen.)
Liefde was altijd een onopvallend, maar wel aanwezig, deel geweest van het leven van de jonge Edmund. Zijn vader en zijn moeder waren nog steeds verliefd, ondanks de elf-human vooroordelen en zijn zusjes kregen ook allebei een vriendje.
Al deze aspecten, truukjes opvoeren, liefde, erop uit trekken enzovoort, deed Bren besluiten zijn zoon maar te laten scholen tot Bard. Vergeet niet dat
Bren koopman was geweest en allerlei soorten mensen was tegengekomen, dus ook Bards en hij had altijd zo genoten van hun gezelschap, dat er tijdens zijn laatste reizen altijd een Bard bij was geweest. Dus Bren ging stilletjesaan
eens in het dorp en in het naburige dorp informeren of zijn zoon niet ergens naar school of bij iemand in de leer kon. De enige wijze man in de buurt was een wizard die in een huisje woonden, maar omdat hij een Gnome was werd hij
niet echt geaccepteerd in het mensendorp. Ze hadden niets tegen Gnomes hoor, en ook niet tegen Wizards, maar wel tegen Gnome Illusionists. Maar Bren had al vaker met dit bijltje gehakt en sprak zelfs heel redelijk Gnome.
Dus de volgende avond, na het houthakken, nam hij zijn zoon mee naar het huis van de wizard en klopte op de deur. Een kleine gestalte in een veel te groot gewaad opende de deur en mompelde wat. "Ik ben Bren Playr en dit is mijn zoon
Edmund." zei Bren in het beste Gnome wat hij kon. Dit stemde de Illusionist meteen wat vriendelijker en die zei dan ook: "Ah, Edmund, de jongen uit de Tavern. Kom binnen, kom binnen." Binnen was het een grote rotzooi, maar
uiteindelijk, na wat geschuif zaten ze toch met zijn drieen. Bren stelde zijn plan voor om zijn zoon op te laten leiden tot Bard en of de Gnome, die nu Philrom bleek te heten, niemand wist die dat kon. Nu had Philrom zelf altijd
een Bard willen worden, maar de class Bard komt bijna nooit voor onder Gnomes, dus was hij maar braaf Illusionist geworden. Dus hij stelde voor om Edmund zelf les te geven, en Bren, die zogauw geen andere soort scholing voor
zijn zoon kon verzinnen ging akkoord.
En dus ging Edmund in de leer bij Philrom de Illusionist. Van zijn 13 tot zijn 16 ging hij bijna iedere dag braaf naar school, vooral omdat hij het gezelschap van de wijze en ietwat mysterieuze Gnome wel leuk vond. Philrom
zag algauw Edmunds voorkeur voor raadsels en puzzles in en besloot dat te gebruiken in een soort experiment. Hij gaf Edmund steeds minder muziekles en steeds meer raadsels, puzzels en mysterien op. Edmund maakte het niets uit,
hij lost graag puzzels op, en dus ontwikkelde zijn verstand zich steeds verder richting riddlemaster, wat hij uiteindelijk ook zou worden. Philrom
had intussen gehoord dat er in een naburige stad een klein Gilde voor Bards was opgericht, genaamd Bardoe.
Thuis vonden ze Edmund ook oud genoeg en op aanraden van Philrom werd Edmund naar Numekki, de stad waar Bardoe was, gestuurd. Fluitend ging hij op pad
en zag na verloop van tijd de stadmuren opdoemen. Hij had nog nooit zoiets dreigends en enorms gezien en bleef een hele tijd staan kijken. Hij verzon er een liedje bij.
Muur muur,
Groot en van steen.
Muur muur,
Als ik straks achter je ben, ben ik echt alleen.
Muur muur,
Kon jij toch maar praten,
Muur muur,
Dan wist je veel verhalen over de stad en zijn straten.
Muur muur,
Ik loop nu naar je toe,
Muur muur,
Onder je door, recht naar Bardoe.
En fluitend liep hij verder, tot hij bij de stadspoort kwam. De stadswachten zochten geen kwaad achter deze jongeling, en al helemaal niet toen hij zijn muurliedje voor hen had gezongen. Dus zo was Edmund binnengekomen. Hij vroeg aan een paar omstanders hoe hij bij het Bards-Gilde kon komen en uiteindelijk stond hij voor een middelgroot lemen huisje. "De zwarte steunbalken waren vriendelijk gebogen door middel van magie, zodat er, als je er op een
bepaalde manier naar keek "Bardoe" in zag staan." vermeldde een bordje op de wand naast de deur. Edmund had dit raadsel zo opgelost en schreef met een stukje krijt, wat hij ergens vandaan had het antwoord met aanwijzingen onder op het bordje. Terwijl hij daarmee bezig was kwam er net een man naar buiten gelopen. Met soepele stappen, liep hij naar buiten, zag Edmund bezig en kuchte een keer. "Wat ben jij aan het doen?" vroeg hij wat bars. "Oh, ik heb het raadsel opgelost en schrijf nu de oplossing op het bordje." zei Edmund terwijl hij de man met grote ogen aankeek. "Ow, ehm, eh... tjah, dat verwacht je niet van iemand van jouw leeftijd." zei de man. "Tjah. Ik wed dat jij het
ook hebt opgelost." zei Edmund, op zo'n manier dat het helemaal niet slijmend klonk. "Och," zei de man verlegen. "Eigenlijk heb ik het bedacht. Een vriend
van me is een Druid en die wou me wel helpen met het zo laten groeien van het hout en..." "Och, vergeeet ik me helemaal voor te stellen." zei Edmund, die de man langzaam aan het overreden was. "Ik ben Edmund Playr en ik wil graag
een Bard worden. Kun jij het me niet leren." "Ow, ehm... nou, laten we eerst naar binnen gaan zodat we kunnen zitten."
Edmund volgde de man mee naar binnen en zag toen pas dat de man op de rug van zijn jas een rood fluwelen vraagteken had staan. Nu wist Edmund het, dit was een echte riddlemaster. Toen ze eenmaal binnen zaten zei Edmund meteen dat
hij riddlemasters toch maar de gaafste Bards vond en dat hij er zelf ook graag een zou worden. De man, die zich Faustus Gallus noemde, voelde hij zich geweldig vereerd en zei dat hij Edmund als leerling-bard aan zou nemen als
hij het volgende raadsel op kon lossen:
Hoeveel punten op Aarde zijn er waar het volgende van toepassing is:
Twintig Oost, Twintig Noord.
Twintig Zuid,
En toch kom ik in het Noorden uit...
Dit was een eitje voor Edmund, Philrom had hem namelijk dit raadseltje zelf geleerd omdat een of andere jonge spinkx het hem opgegeven had en hij het na een week van gevangschap pas had gevonden. "Een" zei Edmund en Faust
sloeg met zijn vuist op de tafel. "Deze is net nieuw voor mij en dat kindje weet het antwoord al. Grrr." zat Faust tegen zichzelf te praten. "Vergeet niet dat ik al in ahum.. 'vooropleiding' ben geweest." zei Edmund vlug. "Bij
wie?" vroeg Faust meteen. "Bij een Imp die vroeger Bard was geweest." zei Edmund vlug, hij wist niet hoe Bards tegenover Gnome-Wizard-Wannabe-Bards stonden. "Was het Illius Impus? Of jah, zo noemt hij zich." vroeg Faust.
Edmund knikte van 'ja'. "Dan ben ik je nu te slim af, want Illius Impus is mijn artiestennaam." lachte Faust. Nu was het tijd aan Edmund om zich voor het hoofd te slaan, in de eerste de beste val getrapt.
Het kwam er dus uiteindelijk op neer dat Faust Edmund een tijdje in de leer nam en dat hij er speciaal een maand voor in Bardoe zou blijven en dat Edmund dan zelf maar uit moest maken of hij in Bardoe zou blijven, met Faust mee zou
gaan of iets anders zou doen.
Dus zodoende kwam Edmund bij Faust in de leer. Ze liepen samen door de stad, en gaven elkaar heel de dag raadseltjes en vreemde gedichtjes op. Een keer in de week hadden de Bards toestemming gekregen om in de stad op te treden
zonder dat ze daarvoor een vergunning voor nodig hadden. Edmund deed druk mee en floot af en toe een riedeltje op een gevonden fluit. Hij kwam erachter dat hij de enige Bard in Numekki was met een fluit. Dus nadat hij een
raadselachtige maand met Faust had gehad wachtte hij in Bardoe tot er een Bard zou arriveren die hem fluitles kon geven. Maar er kwam niemand. Edmund maakte veel vrienden in Bardoe, van fans en bewonderaars van Bards tot aan
professionele Bards toe. Hij trok zelfs een week met Simpopo, de persoonlijke Bard van de koning, op.
Ten slotte ging hij in de stad zelf maar vragen of niemand hem fluitles kon geven. Niemand wist een muziekschool of fluitist, maar er woonde wel een Cleric in de tempel van Heironyus die tijdens feestdagen een hoorn blies uit
naam van zijn God. Dus ging Edmund daar maar heen. Maar helaas zei de Cleric dat hij hem niet verder kon helpen.
Edmund was nu bijna 17 en vond dat hij dat thuis wel mocht vieren. Dus hij verliet Numekki weer na bijna een jaar en ging op weg naar zijn eigen dorpje. Vader, Moeder en zijn zusjes en broertje waren heel blij hem weer te zien.
Hij vierde thuis zijn verjaardag en ging de dag erop, hij had zich een hele week stierlijk lopen vervelen, meteen naar Philrom toe. Die was ook weer blij hem te zien en feliciteerde hem nog. Edmund vroeg op de man af of Philrom
toevallig iets van fluiten ofwist. Philrom had in zijn Illusionist-tijd zelf altijd spells gecast met behulp van muziek, om toch aan zijn Bard-drang te voldoen en dus wist hij er wel het een en ander van. Dus pakte Edmund zijn
muzieklessen weer op, maar werd nooit echt goed. Hij kon een paar riedeltjes en een paar spells casten op zijn fluit, maar als hij dingen van bladmuziek
of stukken na moest spelen, bakte hij er niets van. Wel bleek hij handig in het houtbewerken en met hulp van zijn vader maakte hij zijn eigen fluit, die hij Sylva noemde.
Hij had in Numekki wel gezien dat veel Bard een vorm van wapentuig droegen en vroeg zich af of hij van Sylva geen wapen kon maken. Philrom stelde een blaaspijp voor, maar Bern zag dat Edmund stevig eikenhout had gebruikt en dat
de fluit groot genoeg was om een klap mee uit te delen. Dus luisterde Edmund naar zijn vader, die volgens hem toch meer verstand van hout en vechten had dan een halfzachte tovenaar die altijd maar binnenzat, en ging zichzelf
oefenen in het fluitvechten. Ook hierin werd hij nooit een held, maar hij kon er redelijk mee meppen.
Edmund ging ook weer in de Tavern werken en zo verliepen de laatste jaren tot hij volwassen was. Dan weer met vader meehelpen, zijn broertje plagen, mensen vermaken in de Tavern, leren van Philrom en af en toe er een weekje op uit
trekken naar zijn makkers in Bardoe.
Toen Edmund volgens zijn moeder oud genoeg was zei hij hun plechtig vaarwel, hij wist niet zeker of hij niet bij de eerste boom door een draak opgewacht zou worden en verliet toen zijn ouderlijk huis.
Hij reisde jarenlang door heel het land, en ontmoette vele mensen, elfen en gnomes. Hij kwam een keer op audientie bij de koning, waar hij Simpopo weer ontmoette. Hij trok een paar keer ver de grenzen van het koninkrijk over. Hij
kwam vaak in Bard Gildes om nieuwe collega's te leren kennen. Hij werkte in Inn's en Taverns om weer aan geld te komen.
Tot er verandering kwam in dit flierefluitersleven. Hij kwam tijdens een van zijn zwerftochten een heel groot gebouw tegen. Hij werd gewoon binnengelaten en toen hij vroeg waar hij was kreeg hij te horen dat hij in de keizerlijke bibliotheek was. "Keizer?" vroeg hij. "We leven toch zeker in een Koningkrijk?" "Ja, maar vroeger werden dit land en de buurlanden Zephyrus, Necronomicae en Arcanum overheerst door een keizer. En die liet hier zijn
keizerlijke bibliotheek bouwen." en Edmund zwierf door de bibliotheek. Hij las veel (Philrom en zijn Bardvrienden hadden hem veel talen geleerd en hij had zelf natuurlijk ook bijgeleerd tijdens zijn reizen.) en leerde zo over
de geschiedenis van het land, over politiek, over magie, over muziek en over oude legenden, en heldenverhalen. Dit klinkt niet echt avontuurlijk, maar hij had de afgelopen jaren al zoveel gezworven en hij wasook een aantal
Bards tegengekomen die hun specialiteit hadden gemaakt van verhalen vertellen en dat wilde hij ook wel eens proberen. Nadat hij echt lang in die bibliotheek had doorgebracht ging hij weer zwerven. En nu vertelde hij naast zijn grapjes, raadseltjes en liedjes ook verhalen en vergeten legenden aan mensen. En dat vonden ze ook leuk, want er is een tijd voor grappen en grollen en er is een tijd voor spanning en meer dan eens hingen de mensen aan zijn lippen.
Edmund verbleef een tijd later in een andere stad, en terwijl hij door een straat liep zag hij een orgeldraaier. Hij bleef even staan en luisterde naar de muziek en liep toen weer door. Maar toen kwam een klein aapje achter hem
aan met een blikje. Edmund had ineens iets tegen dit aapje omdat hij niet van bedelen hield en gaf uit principe helemaal niets. Dit had tot gevolg dat het aapje op en neer begon te springen en te blazen als een kat. Hij sprong
op Edmunds hoofd en sloeg met zijn vuistjes op zijn hoofd. Hij wilde met zijn kleine handjes in zijn ogen drukken, maar Edmund liet zich vallen en vluchtte en ontsnapte zo aan het geflipte orgeldraaier-aapje.
Nadat hij een druid was tegengekomen in een Inn, had hij daar een tijdje mee opgetrokken. De druid was niet officiel uit de kring der druids gegooid, maar werd niet meer geaccepteerd door mededruids omdat ze haar bos had laten
verbranden. Ze verbrak de eed een beetje, en leerde Edmund vier of vijf woorden druidic en vertelde hem veel over zichzelf. Edmund raakte gefascineerd door het idee dat er geheime sectes bestonden en wilde zelf ook zoiets hebben. Hij ging de Druid Gilden in de verschillende steden af, maar
vond niet veel mensen die het ook een goed plan vonden. Ze waren Bards, vonden ze, geen rogues of fighters of rangers of iets anders wat de skills had om geheime boodschapper te zijn. Tenslotte had hij een stuk of acht bards gevonden die het ook wel een goed en vooral leuk en interessant idee vonden. Hij wilde het eigenlijk organiseren, maar het waren collega-bards en hij kon niet zomaar de baas over ze spelen.
Dus nam hij contact op met zijn oude vriend Simpopo en die stelde het plan van de geheime garde van bards voor aan de koning. Die vond dat zijn nar eigenlijk wel een heel goed idee had geopperd, zichzelf bewust van de vele kennis die bards vergaarden tijdens hun tochten. De koning zond in het
diepste geheim brieven naar de acht bards en die horen nu tot de geheime garde van bards "de schemerlingen". Elke maand brengen die bards bericht naar de koning over de situatie die heerst onder het volk. Of ze tevreden met hem
zijn, of er nieuwe ontwikkelingen zijn, op handen zijnde stakingen enzovoort. Nu was Edmund eigenlijk meer een Herald geworden in plaats van een riddlemaster, maar zijn riddlemasterschap kreeg al vlug een nieuwe impuls.
Hij werd namelijk gevangen genomen door een bende Drow die zich in het daglicht waagden. Ze namen hem mee, en hij werd gevangen gehouden. Van stilzitten hield Edmund niet, en hij bood ze zijn bardskunsten aan. Die accepteerden ze, en Drow, met hun serieuze zwarte humor, keurden de liedjes
en grapjes en verhalen over heldendaden af, dus bleef Edmund niet veel over dan ze raadsels en mysterien op te geven. En hier raakte hij een gevoelige snaar, de Drow die hem gevangen genomen hadden hielden zelf ook veel van
oplossingen bedenken voor problemen en vreemde situaties analyseren, dus ze hadden veel lol (op hun eigen manier) met Edmund. Die amuseerde zich ook goed, wetend dat zijn liedjes en verhalen toch niet met de bards op hoog
niveau konden meten, maar wel wetend dat hij onverslaanbaar was in raadsels. Hij werd precies drie jaar gevangen gehouden en in de laaste week daagde hij
de Drow heer uit, op de Sphinx manier. Als de Drow een raadsel kon bedenken wat de bard niet op kon lossen mochten ze de bard tot de grond toe vernederen en zou hij zijn truuks uitleggen (het ergste wat een bard kan doen, omdat hij zo de regels van zijn gilde verbreekt), maar als Edmund won moest de Drow heer hem vrijlaten. En de Drow trapten er nog in ook. En zo dacht Edmund een dag over het raadsel van de heer, en dacht de heer vijf dagen over het
raadsel van Edmund en wist het toen nog niet. Edmund werd vrijgelaten, vele nieuwe ervaringen rijker, maar met een tekort aan zonlicht en hygiene.
Die ging hij dus zoeken in het nabijgelegen dorp. En daar merkte hij dat hij veranderd was tijdens zijn verblijf bij de Drow. Zijn blije, onbezonnen humor was serieuze geworden en zijn raadsels moeilijker. Dus het duurde weer even
tot hij weer zijn normale ik had gevonden maar werd nooit meer helemaal hetzelfde als eerst.
Tijdens een tocht over de grenzen van Zephyrax doorkruiste hij een kleine woesternij en overnachtte daar in een dorpje. 's Avonds, toen hij door de straten struinde, niet wetend wat hij zocht, liep hij een steegje in. Veel
kraampjes waren nog open, omdat dit een van de grotere dorpjes was in de omgeving en er vierentwintig uur per dag nieuw volk kwam. En Edmund liep door het steegje en zag dat er maar een lampje brandde. Hij zette koers naar het
eenzame kraampje en rook vagelijk een moeraslucht. Toen hij even later het kraampje bereikt had wist hij hoe het kwam, het was de luifel van het tentje, die was gemaakt van gevlochten moerasgras. En Emund stapte het simpele
wapenzaakje binnen en begon wat kleins uit te zoeken als hebbedingetje. Opeens zag hij in een verre hoek het maanlicht weerspiegeld worden op een stuk metaal. Een kleine straal maanlicht kwam naar binnen vallen door een gat
in de tent en scheen op de schede van een kleine scimitar. Edmund trok het lemmet uit de schede en zag toen dat er vreemde tekens op stonden. Het was Undercommon, wat hij had leren spreken bij de Drow, en hij las het verhaal,
wat in piepkleine runen was opgetekend op het lemmet.
Dit is de Scimitar Pantalameon, gewrocht en gesmeed door Turin Mordegaii. Het werd geslepen en bewerkt door Olim Findelstone en is niet meer in zijn bezit, aangezien U dit kunt lezen. Dit zwaard is op een speciale manier bewerkt en er staan aan beide zeiden van het lemmet kleine, diepe runen ingekrast, zodat het zwaard, mits ht goed vast word gehouden, de letters E.P. reflecteert in het sterrenlicht...
Edmund wist dat zijn zwaard zou worden. De rest van het verhaal was onleesbaar, omdat het blad tientallen keren was geslepen, door ruwere handen dan die van de Gnome van wie het oorspronkelijk was geweest. Maar Edmund zou
zijn schoenen opeten als hij met zijn bardcontacten geen informatie over dezescimitar zou kunnen vinden.
Hij kocht Pantalameaon, hoewel de prijs veel hoger was dan hij van plan was uit te geven, te hoog voor een normale scimitar, en zelfs te hoog voor een gegraveerde scimitar, maar deze zou zijn intitialen kunnen weerspiegelen. En
bovendien, probeerde hij het voor zichzelf goed te maken, hij had toch nog een wapen nodig voor "de duisterlingen".
Edmund maakte zijn reis door Zephyrax vlug af en spoedde zich naar de bibliotheek, waar hij alle archieven ging doorspitten op scimitars en gnomes, en hij bezocht veel gnomedorpen. En toen hij vertelde dat hij het zwaard van
Olim Findelstone, Pantalameon bezat, zei het ze niets. Maar omdat hij erover door bleef zeuren, noemden ze hem spottend: Otsenkilolai, Zwaardzoeker.
En na veel zoeken vond Edmund uiteindelijk toch iets over Pantalameon, in een huis van een Gnome wapensmid, lag tussen rollen perkament, over alle soorten uiteenlopende wapens en eigenaars en facturen en logboeken en rekeningen een kort verslag over het aanbrengen van de runen op Pantalameon. En Edmund leerde van de Gnome die het vertaalde dat de letter E.P. stonden voor Eva
Pullman, de overleden vrouw van Olim Findelstone. En er stond ook een vage beschrijving bij van hoe je het zwaard moest houden. En Edmund leerde het zwaard gebruiken door de lessen van een Gnome schermmeester, de handleiding
die hij had gevonden en later door de vijanden die hij van zich af moest slaan. Maar het E.P. effect, wat volgens hem echt machtig mooi moest zijn, kreeg hij niet goed voor elkaar. Oh, hij kon wel E.P. op de muur laten
schijnen, maar meer ook niet. Dus toen Edmund genoeg had van de bemoeizieke Gnomes ging hij weer op pad. Dit keer naar de grenzen van Arcanum.
De grens was dicht, zoals gewoonlijk, maar vanaf het punt dat de torenspits van het grensgebouw in zicht kwam werd het land meteen een stuk duisterder en wilder. Het landschap hier had het landschap van Arcanum nagebootst, maar dan minder vijandelijk. En hier kwam Edmund zijn ontrouwe metgezel Koer tegen. Bij een afgebrokkeld gebouw was een groep raven aan het rondscharrelen. Edmund liep er langs af en liep verder, parallel aan de grens blijvend. Hij
liep over een verlaten bospad en had steeds vaker het gevoel dat hij gevolgd werd. Hij keek en riep, maar niemand gaf antwoord. Tot het moment dat hij lange tijd stil bleef staan om een toren aan de andere kant van de grens te
bestuderen. En toen streek de raaf neer op zijn hoofd en begon luidkeels te krassen. Edmund schrok zich bijna een hartverlamming en net toen hij de raaf
wou grijpen, vloog die weer weg. En nu volgt die raaf hem nog altijd, om de een of andere reden. Edmund is zich vaak bewust van zijn aanwezigheid, maar
omdat de raaf er echt altijd is raakt hij er steeds meer aan gewend. De raaf werd Koer gedoopt in een Inn, waar Edmund hem verwende met stukjes koek, en
hem dichterbij probeerde te lokken. Maar Koer vloog over hem heen en greep de hele koek en liet de kruimeltjes liggen. Edmund stond verstelt. Dit beest hield net zoveel van koekjes als hijzelf.
Op een keer moest Edmund weer eens rapport uitbrengen aan de koning over zijn "Duisterling" activiteiten. Hij zat mijlenver van het kasteel vandaan en in the middle of nowhere, en had geen enkele postduif meegenomen. Dus besloot hij maar om Koer als postduif te laten fungeren. Hij lokte Koer met koekjes en bond, toen hij hem gevangen had, het briefje aan zijn poot. Hij liet Koer
gaan en inderdaad vloog hij weg. Hoog in de lucht ging hij. Edmund, deels blij dat die rare vogel eindelijk opgerot was en nog iets nuttigs deed ondertussen ook nog, en deels verdrietig omdat hij gehecht was geraakt aan
de stalk-vogel. Dus liep hij vlug weg en toen hij een paar kilometer verderop een bocht omging lag er midden op het pad een zwarte vogel. Edmund vreesde het ergste en ging kijken. Het was inderdaad Koer, die onrusig heen en weer
hopte. Dan weer drie hoppen noord, dan weer drie hoppen zuid, naar het begin punt. Edmund krabde eens achter zijn oor. Die idote vogel toch, die verdwaalde als hij er niet bij was.
Tijdens een van zijn zwerftochten kwam Edmund langs een Inn. Toen hij binnenkwam om de waard om werk te vragen, zag hij aan een tafeltje een klein groepje mannen en vrouwen. Zo'n gezelschap als daar zat zag je niet vaak.
Elfen en Mensen bij elkaar, dat was niet normaal. (Edmund had thuis nooit anders meegemaakt, maar onderweg had hij geleerd dat Elfen en Mensen elkaar normaal gesproken niet zo moeten.) En hij besloot, voordat hij naar de waard
ging, maar eens te luisteren wat ze hadden te vertellen...
---------
Het zal wel niet helemaal Literair correct zijn, en het taalgebruik is ook niet echt hoogstaand, maargoed.