Een artikel over verduurzaming van landbouw een expert aan het woord. Enkele citaten zijn het waard om te delen:
Er is zoveel vakmanschap verdwenen, zegt Koks. ‘Veel boeren weten niet meer hoe het moet. Ze pakken de spuit als de adviseur dat zegt. Grootschalige boeren hebben tegenwoordig maar drie of vier gewassen. Hun ouders hadden er nog vijftien. Dat waren ambachtslieden, die wisten ook dat de kwaliteit van je mest bepaalt hoeveel rode wormen in je bodem zitten.’ Een paar honderd meter verderop, aan de andere kant van de weg, doemt een enorme stal op. ‘Hier is een Brabantse boer begonnen. Een gaspedaalboer die alleen maar wil doorstampen en niks heeft met akkerranden. Rijke jongens die ergens anders met veel geld zijn uitgekocht en hier een nieuw intensief bedrijf gaan neerzetten. Het is een ramp voor de natuur en ook voor de lokale boeren, die de grond steeds duurder zien worden.’
[...]
Maar het kan nog erger, zien we als we doorrijden. Lelies – een praktijk die oprukt vanuit Drenthe. Koks gruwt ervan. ‘Zou direct verboden moeten worden. De meest vervuilende vorm van landbouw die er bestaat. Grünes Beton, noemen ze het in Duitsland. Er is geen natuur meer.’ Er ligt wel een perceel rogge naast. ‘Dat is in principe wel een goed gewas voor vogels en voor de bodem. Maar deze boer doet het alleen omdat hij moet voldoen aan de Europese regels voor extensieve teelt. Als de rest zo intensief blijft, zal er geen vogel naar zijn land komen.’
Ik dank hem hartelijk voor de termen groen beton en gaspedaalboer: ik denk dat in Nederland er maar nauwelijks mensen zich bewust zijn van het feit dat we zo omgaan met onze landbouwgrond. Wat wij boeren noemen, zijn operators in biofabrieken, die instructies vanuit de voedsel- en bestrijdingsmiddelenindustrie uitvoeren; gaspedaalboeren om zo het meest winstgevende (maar zelden voor henzelf) groenbeton aan te leggen. Eigenlijk uitgeknepen ZZPers, in plaats van bewaarders van de aarde, zoals boeren dat ooit waren (natuurlijk ook uit noodzaak omdat je tegen een ecosysteem keren een goede manier was om heel onsuccesvol te zijn.)
Gelukkig hebben jonge boeren het meestal wel door:
‘Het Nederlandse landbouwsysteem is een uit de hand gelopen experiment’, zegt Koks. ‘Het loopt tegen alle grenzen op. Het leidt tot vervuiling, klimaatverandering en uitputting van de bodem. Ik hoop intens dat de rest van de wereld hiervan wil leren.’ Veel boeren steken hun kop in het zand, merkt Koks. ‘Die stemmen op de bbb in de hoop dat het nog zo door kan gaan. Maar ik ken veel jongere boeren die donders goed beseffen dat de bbb daar echt geen oplossing voor gaat brengen.’
Wanneer het over een gebied in Groningen gaat dat ooit wegens een wettelijke beperking van cash crops af moest stappen op iets anders:
In het dorp staat een droogfabriek voor groenvoer, die gras en luzerne afneemt van 150 boeren in de regio. De firma BV Oldambt verwerkt alles tot eiwitrijk veevoer, van eigen bodem dus. Dankzij de inzet van dit bedrijf en van een groep boeren daaromheen kon Koks in de jaren negentig hier zijn nieuwe aanpak ontwikkelen: niet met hand en tand één zeldzame soort beschermen, maar een kerngebied kiezen dat echt een gezonde bronpopulatie kan herbergen. ‘We hadden uiteindelijk tien van zulke gebieden in Groningen, gemiddeld van 2500 hectare. Boeren lieten hier akkerranden staan, ze bemestten met beleid, en ze teelden verschillende gewassen naast elkaar. Dat is echt cruciaal om vogels te trekken. Leeuweriken hebben bijvoorbeeld altijd een combinatie nodig van insecten en klaverblaadjes.’
De meeste boeren waren gewoon gangbaar, dus niet biologisch. Ze teelden los van elkaar niet heel gemengd, maar bij elkaar leverden ze een gemengde, diverse landbouw. ‘Deze boeren wisten wat ze moesten doen om de natuur de ruimte te geven. Dat de graspieper komt als je slootranden en wegbermen ongemaaid laat. Dat de patrijs komt als je stoppels in de winter laat staan. En dat er geelgorzen, grauwe gorzen en ringmussen komen als je een paar percelen met graan laat staan in de winter.’ Als kers op de taart komen dan de kiekendieven, om al die vogeltjes weer op te eten.
Over die predatoren: die zijn eigenlijk een vorm van natuurlijk pestbestrijding: het ecosysteem zelf:
Dat lijkt misschien tegenstrijdig, zegt Koks. ‘Elk voorjaar horen we weer boze oproepen om predatoren te bestrijden, zoals ooievaars en kiekendieven, omdat ze gruttonesten leegmaken en alle beschermmaatregelen van boeren zouden tenietdoen. Maar dat is onzin. Predatoren eten hier alleen maar het laatste restje op dat overblijft na onze roofbouw. Als ik in Oost-Polen kom voor onderzoek, zie ik daar een platteland dat barst van de predatoren. Overal vossen, kiekendieven, schreeuwarenden en marters, maar ook overal gele kwikstaarten, ortolanen, paapjes en klapeksters. Genoeg voor iedereen.’
En wat is het geheim van de Polen? ‘Dat ze overal gemengde bedrijven hebben, met diverse en afwisselende kavels. Dieren hebben baat bij overgangen, bij combinaties. De een wil openheid, de ander wil dichte heggen, maar allemaal hebben ze randen nodig. Dat hoeft helemaal geen onproductief natuurgebied te zijn. Akkervogels willen gewassen, zoals koolzaad, of veldbonen. Of karwij, dat wordt geteeld voor de olie.’ Als we de vogels zouden volgen, zouden we niet uitkomen bij grote velden, waar weinig rand is, maar bij kleine akkers. Want met kleine akkers is alles eigenlijk rand.
Wanneer het over boeren die het ambacht van gevarieerde gewassenteelt nog verstaan gaat:
Koks vond zulke boeren ook dichter bij huis. ‘In Vlaamse kloosters, waar trappistenmonniken nog ambachtelijke landbouw bedrijven.’ Hoe de kiekendieven dit alles weten te vinden, is nog steeds een raadsel. Maar de les die ze ons leren is glashelder: die ouderwetse landbouw is zo gek nog niet, met zijn ruimte voor natuurlijke vijanden in plaats van pesticiden, en zijn afwisseling van kleine akkertjes in plaats van grote lappen grond met één gewas. Een landbouw van lappendekens.