Ik dacht het niet maar ik kan iets gezegd hebben dat onjuist geformuleerd werd of onjuist geïnterpreteerd werd. Zoiets gebeurd vaak.
Ik heb tweekansspelen opgezet t.a.z.v. een man met twee kinderen waarvan er minimaar 1 een zoon is:
Spel A
Er ligt een feit op tafel dat de man een zoon heeft en nog een kind waarvan wij niet weten of het een zoon of dochter is. Het andere kind komt uit een 50/50 J/M verzameling (vanwege een 50/50 J/M geboorte proces). Dit andere kind is ontkoppeld van de jongen. Maw het geboorteproces is niet afhankelijk van de jongen. . .die jongen had ook een meisje mogen zijn. De vraag is: wat is de kans dat het andere kind een jongen is? Ook al weten we dat er een jongen in het gezin is het geslacht van het andere kind wordt daardoor niet bepaald.
Het antwoord is 1/2 en komt overeen met Trias zijn antwoord.
Spel B
En man heeft twee kinderen, beide komen uit een 50/50 J/M verdeling (te vergelijken met het "blind" trekken van twee ballen uit een 50/50 J/M verzameling. . .witte ballen met letters 50% letter J en 50% letter M. en worden in de zak gedaan [de zak is het gezin]. Belangrijk hier is dat de ballenverzameling "oneindig groot" moet zijn omdat anders door het pakken van de eerste bal de verzameling niet meer 50/50 verdeeld is)
Er word nu willekeurig een van de kinderen uit de "zak" getrokken. Het blijkt een jongen te zijn. Hierdoor weten we dat er ik elk geval niet twee meisjes zijn!
De vraag is: "Wat is de kans dat het andere kind (dat nog in de zak zit) ook een jongen is?'
Het antwoord is 2/3.
Het interessante punt hier is dat uit de basisgegevens ik twee verschillende kansspelen heb opgezet. In Spel A is er een ontkoppeling van de koppeling tussen de jongen met het andere kind.
In spel B is de uitkomst van de vraag
afhankelijk van de eerste keer dat er een jongen uit de zak getrokken wordt. Er is geen ontkoppeling.
Je kunt ook zien dat de spelen een andere structuren hebben. In spel A wordt er geen kind uit een zak getrokken maar in spel B wel en deze eerste trekking blijkt een jongen op te leveren. . . het had ook een meisje kunnen zijn, maar vanwege de trekking wordt over de samenstelling van het gezin informatie verschaf en het blijkt dan dat de samenstelling van het gezin in Spel A identiek is aan de samenstelling van het gezin in Spel B. . .let wel op: het is niet het zelfde gezin.
Het interessante is dat er toch twee correcte antwoorden zijn. Zoals eerder is opgemerkt door mij zowel als anderen en waardoor er zoveel onduidelijkheid bestaat wordt het wederom duidelijk da het zeer belangrijk is te analyseren wat er gezegd wordt en hoe je daaruit informatie haalt.
Ik verander spel A een beetje:
Er is een jongen en een ander kind.
De vraag luidt: "Wat is de kans dat het andere kind rood haar heeft?"
Het al dan niet rood haar hebben van het andere kind is ontkoppeld van het feit dat er een jongen in het gezin is. Vraag nu
waarom een kind rood haar heeft en waarom het een meisje of een jongen is.
[rood]Ik moet hier een kwalificatie er bij doen omdat we hier over theoretische mensen spreken en niet echte mensen. Voor echte mensen is het hebben van rood haar vaak genetisch bepaald en is dan het niet los te koppelen van andere leden in een gezin, maar in dit raadsel doe ik dat wel.[/rood]
Het rode haar van het andere kind (de bal in de zak) is net zo onafhankelijk als het geslacht.
De kans dat het kind een jongen is blijft 50% vanwege het geboorteproces.
De kans dat het kind rood haar heeft weet ik niet.
Het wetenschapsquizprobleem was ook anders geformuleerd:
[...]
Maw vooraf is bepaald dat de 1e bal wit is, en enkel de tweede heeft de 50/50 verdeling rood/wit. Itt Zeer belangrijk is hier is dat er in eerste instantie niets gezegd wordt dat er geen twee roze ballen in de zak kunnen zitten.: Dat is dus uitdrukkelijk wél gegeven.
In principe is dat het zelfde. . .in elk geval is het antwoord ook 2/3 net zoals voor Spel B. . . Het feit dat er eerst een witte bal in de zak gestopt wordt betekend impliciet dat er geen twee rode in kunnen zitten (dat bedoelde je zelf ook). Er wordt vanuit een 50/50 R/W verdeling een bal bijgedaan. In de zak kan dus WW zitten maar ook WR.
Nu word er een bal uit de zak getrokken: het blijkt wit te zijn.
Vraag: "Wat is de kans dat de bal in de zak ook een witte bal is?
Het antwoord is 2/3.
Deze kansberekening is identiek aan Spel B.
Wat we met dit soort raadsel ontdekken is dat hoe informatie gegeven wordt en hoe de vragen gesteld worden van cruciaal belang is in de kansberekeningen voor een bepaald aspect van een verzameling objecten (bijvoorbeeld mensen).
In wezen is het verschil in Spel A en Spel B een resultaat van de vraagstelling:
In Spel A is de vraag louter gericht of het andere kind (uit welke verdeling komt het?)
In Spel B is de vraag gericht op de J/M samenstelling van de twee kinderen en hier is de voorwaarde "Minimaal 1 jongen" bepalend voor het antwoord. M.a.w. het resultaat van de eerste trekking wordt in de vraag betrokken.