Fotografie FAQIn deze Technische FAQ proberen we alle belangrijke aspecten van de digitale fotografie kort maar duidelijk toe te lichten. Kom je termen in een topic tegen die je niet goed begrijpt, of ben je als (beginnend) fotograaf op zoek naar informatie over fotografie, dan is dit de plek om te beginnen!Heb je opmerkingen of aanvullingen op de FAQ? Laat het ons weten in Nieuwe Fotografie FAQ: opmerkingen en aanvullingen Inhoudsopgave
Accu'sHet LCD scherm van een digicam verbruikt veel energie, daarom zul je goed moeten nadenken of je meerdere accu's of batterijen nodig hebt. Sommige camera's gebruiken AA(A) batterijen, anderen gebruiken speciale accu's. De eerste groep heeft als voordeel dat die AA(A) batterijen overal te krijgen zijn. Zijn je batterijen op vakantie plotseling leeg, dan koop je er bij de lokale drogist gewoon een paar bij. Je kunt natuurlijk ook zelf oplaadbare batterijen meenemen, de nieuwste laders laden die soms al binnen een half uur op. NiMH batterijen lopen overigens relatief snel leeg, dus denk er goed aan ze op te laden vlak voordat je weg gaat om te fotograferen.De tweede groep camera's gebruikt zoals gezegd speciale accu's. Dit heeft als voordeel dat die accu bijna iedere vorm kan hebben en vooral in kleinere camera's zie je deze accu's dan ook terug. De meeste fabrikanten gebruiken hiervoor Li-ion (Lithium Ion) batterijen, maar ook NiMH wordt hier toegepast. Het voordeel van deze accu's is bovendien dat ze vaak vrij snel op te laden zijn. Bovendien loopt Li-ion ook bijna niet leeg, dus als je ze 's een paar maanden in de kast hebt laten liggen, zijn ze nog steeds klaar voor gebruik. De speciale accu's zijn wel vrij duur, hoewel er goede 3rd party accu's te krijgen zijn die een kwart van de prijs van een origineel kosten. Afkortingen van objectievenAls je een objectief voor je spiegelreflex camera zoekt, kom je nogal wat afkortingen tegen waarvan de betekenis soms wat vaag is. Nemen we bijvoorbeeld een Canon EF 100-400/4.5-5.6L IS USM of een Nikkor AF-S VR Zoom-Nikkor 70-200/2.8 G IF-ED, dan zie je meteen wat ik bedoel. IS, USM, AF-S, VR, IF, ED, het is allemaal bijzonder aan het objectief, maar wat je eraan hebt is niet direct duidelijk. Hieronder zullen veel voorkomende afkortingen verklaar worden:Canon • ASF/ASPH: Staat voor asferische lens, oftewel: niet-bolvormige lens. Hoewel lenzen doorgaans bolvormige oppervlakken hebben, zitten er ook wat niet-bolvormige oppervlakken in lenzen. Asferische lenzen worden gebruikt om vervormingen van groothoek objectieven en sferische aberraties bij objectieven met grote diafragma's tegen te gaan. Hoewel men al heel lang lenzen kan maken, was Leica in 1966 de eerste die een asferisch lenselement in hun 50/1.2 inbouwde. Canon volgde pas in 1971. Asferische lenzen zijn technisch lastig te maken, vandaar dat pas zo laat asferische lenzen op de markt kwamen. • DO: Diffractive Optics, een volgens Canon revolutionaire vinding. Heel simpel gezegd maakt het telelenzen lichter en compacter door licht sterker af te buigen, zonder (maar dat is voorlopig nog theorie) aan optische kwaliteiten in te leveren. Om je een idee te geven van hoeveel dat kan schelen in formaat objectief volgt hier een plaatje: • EF: Staat simpelweg voor Electronic Focus, oftewel: bedoeld voor het EOS systeem dat Canon al jaren gebruikt. • EF-S: EF-S is de nieuwe, speciaal voor digitale SLR's bedoelde aansluiting. De S in EF-S staat voor short back focus: het achterste lenselement steekt verder in de camerabehuizing waardoor deze objectieven niet op analoge SLR's en DSLR's ouder dan de 300D passen (de spiegel zou er tegenaan slaan). Ook de EOS 1-serie met z'n fullframe en 1,3x crop sensoren kunnen er niet mee overweg omdat de sensor niet tot op de randen belicht zou worden en de spiegel te groot is. EF-S objectieven zijn lichter omdat er minder glas in hoeft te zitten en dat maakt ze ook direct goedkoper. • IS: De naam die Canon geeft aan beeldstabilisatie (Image Stabilisation), de stabilisatie zit bij Canon in de lens. Zie hier voor meer informatie. • L: Het kwaliteitsmerk van Canon eigenlijk, objectieven gericht op de professional, meestal lichtsterker, beter afgewerkt en sneller qua focussen. L staat voor Luxury. Dit soort objectieven zijn te herkennen aan de rode ring aan de voorkant van het objectief en L-telelenzen zijn meestal wit. • USM: USM staat voor Ultra Sonic Motor, wat een stille en snelle focusmotor betekent. Canon gebruikt overigens twee soorten USM, de ring USM (vergelijkbaar met HSM, SSM en SWM) die zelfs in de AF stand handmatig scherpstellen mogelijk maakt en de micro USM versie die in goedkopere objectieven wordt toegepast. Deze laatste is trager en iets minder geruisloos en kan niet gebruikt worden voor manual focus in de AF stand. Nikon • AF-D: AF-D staat voor autofocus - distance. Lenzen van dit type vereisen een body met een ingebouwde motor, zoals de D7000 en hoger. Goedkopere nikontoestellen verliezen de mogelijkheid tot automatische scherpstelling. De D staat voor afstandsinformatie. Die info wordt gebruikt bij flitsen om de accuraatheid te verhogen. Modernere AF-S lenzen geven die afstandsinfo ook door, maar vermelden het niet specifiek in de afkorting. Slechts enkele lenzen van dit type worden nog geproduceerd. • AF-S: Bij Nikkor objectieven kom je dit wel eens tegen. AF-S wil zeggen dat het een autofocus (AF) objectief is met ingebouwde Silent Wave Motor (S) • DX: Nikon's aanduiding dat het om een objectief gaat die speciaal voor digitale spiegelreflexen bedoeld is, dat wil zeggen: DSLR's met een 1,5x cropfactor. De reden voor deze aparte lijn objectieven is eigenlijk dezelfde als Canon's EF-S lijn: het scheelt glas en daarmee gewicht en kosten. Alle DX lenzen zijn ook G lenzen (zie hieronder). • ED: Extralow Dispersion. Gebruik van dit type glas vermindert CA. • G: Nikon's aanduiding dat er geen diafragmaring ingebouwd is. • IF: Internal focusing. De lens wordt niet langer of korter bij het scherpstellen. • N: Nano cristal coating. Een techniek om een uiterst dunne coating op lenselementen aan te brengen om flare te verminderen en contrast en krasbestendigheid te vergroten, een techniek die alleen op de high-end lenzen wordt toegepast. • VR: De naam die Nikon geeft aan beeldstabilisatie (Vibration Reduction), de stabilisatie zit bij Nikon in de lens. Zie hier voor meer informatie. Voor een volledige lijst, waar ook afkortingen zijn opgenomen die je alleen nog maar op oude lenzen tegenkomt: http://imaging.nikon.com/lineup/lens/glossary.htm Sony / Minolta • D: Minolta's afkorting voor een afstandsmeter in het objectief. Minolta flitsers maken hier gebruik van. Herkenbaar aan een zilverkleurige ring om het objectief. Bij teleconverters betekent het dat de afstandsinformatie doorgegeven wordt. Een teleconverter zit namelijk tussen het objectief en de camera in. • DT: Objectieven van Sony met DT in de naam zijn alleen geschikt voor APS-C camera's. • G: Minolta's pro-serie objectieven. Deze objectieven zijn niet alleen voorzien van beter glas, maar zijn ook beter en degelijker afgewerkt. Vergelijkbaar met de L van Canon. Ook Sony gebruikt de G als high-end serie naast de objectieven van Carl Zeiss. • OSS: De naam die Sony geeft aan de beeldstabilisatie bij de NEX (Optical Steady Shot). Hierbij zit de stabilisatie in de lens. De dSLR's en SLT's van Sony gebruiken stabilisatie in de body. Zie hier voor meer informatie. • SSM: Super Sonic Motor, de naam die Sony geeft aan hun stille en snelle focusmotor. Tegenhanger van bijvoorbeeld SWM van Nikon. Sigma • APO: Elders in deze FAQ al kan je lezen wat Chromatische Aberratie is, mocht je dat nog niet weten, lees dat nog even door. APO staat voor apochromaat. In dit soort objectieven zitten lenzen die chromatische aberraties tegengaan. • DC: Sigma's aanduiding dat we te maken hebben met een objectief voor een "Digital Crop" camera, oftewel: een objectief speciaal voor digitale SLR's. Dit objectief werkt niet goed op een fullframe camera, omdat de hoeken daar niet belicht worden. Het objectief steekt niet zoals bij een EF-S objectief verder de camera in, dus het zou fysiek wel passen. • DF: Dual Focus, een systeem van Sigma waarbij de focusring verschoven kan worden van de AF naar de MF stand, zo kun je snel de focus aanpassen. Het is echter wel raadzaam om de AF schakelaar eerst op MF te zetten, want anders draait de focusring mee bij het auto-focussen. • DG: Digital Generation. Een afkorting voor Sigma objectieven die speciaal voor DSLR's bedoeld zijn. Hier wordt niet zozeer met de cropfactor rekening gehouden, maar met het feit dat een DSLR sensor uit meerdere lagen bestaat en het licht er dus loodrecht op moet vallen. • EX: De pro-serie van Sigma. Mooier afgewerkt, degelijker, meestal interne focus en zoom, snellere focusmotoren waar mogelijk... Je betaalt er uiteraard wel meer voor. • HSM: Hyper Sonic Motor, de naam die Sigma geeft aan hun stille en snelle focusmotor. • OS: De naam die Sigma geeft aan beeldstabilisatie (Optical Stabilisation), de stabilisatie zit bij Sigma in de lens. Zie hier voor meer informatie. Tamron • Di II: Een aanduiding van Tamron wat betekent dat de lens alleen voor APS-C digitale dSLR's te gebruiken is. • IF/RF: Internal Focus/Rear Focus, het objectief stelt intern scherp. Dat heeft als voordeel dat het voorste lenselement niet beweegt bij het focussen (bij zoomen kan dat alsnog!) en dat is dan weer prettig als je bijvoorbeeld door glas moet fotograferen. • SP: De Pro serie van Tamron • USD: Ultra Sonic Drive, de naam die Tamron geeft aan hun stille en snelle focusmotor. • VC: De naam die Tamron geeft aan beeldstabilisatie (Vibration Correction), de stabilisatie zit bij Tamron in de lens. Zie hier voor meer informatie. Autofocus, manual focus en Live ViewAutofocusAutofocus is, zoals de naam al zegt, een techniek waarbij de camera de lens automatisch focust op een punt. De eerste camera's met autofocus kwamen van Polaroid in de jaren '60. Midden jaren '80 verschenen de eerste SLR's met autofocus, tegenwoordig is het vanzelfsprekend om te hebben. Er zijn grofweg twee populaire soorten autofocus: • Phase-detection autofocus (PAF), momenteel in gebruik bij camera's met een spiegel (dSLR, SLT). Via spiegels worden twee stralen licht naar de autofocus-sensor geleid. De sensoren gaan dan op zoek naar overeenkomsten in lichtpatronen, en bepalen waarop de lens moet focussen om het beeld scherp te krijgen. Het voordeel van dit systeem is dat het snel is: de lens weet meteen de focusafstand en gaat daar op scherpstellen. Het nadeel is als er een afwijking zit in de sensoren of de lens, de autofocus kan er dan consequent naast zitten (front- of backfocus). De wat duurdere camera's hebben een functie om hiervoor te kunnen corrigeren. • Contrast-dedection autofocus (CAF), momenteel vooral in gebruik bij compactcamera's en EVIL/ILC camera's. Bij dit systeem wordt niet gebruik gemaakt van spiegels, maar van de informatie die op de beeldsensor valt. De camera gaat op zoek naar het maximale contrast, wat het punt is waarop het beeld scherp is. Het nadeel van deze methode is dat de camera pas weet dat het maximale contrast is bereikt als hij er al voorbij geschoten is en het contrast weer afneemt. De camera zal er dus altijd 'voorbij schieten', wat het systeem trager maakt dan PAF. De laatste tijd wordt CAF echter steeds sneller, en het is niet ondenkbaar dat het in de nabije toekomst niet veel meer zal schelen met PAF. Het voordeel van CAF is dat front- en backfocus niet mogelijk is, de camera kijkt namelijk wanneer het beeld scherp is ipv een meer indirecte meting zoals bij PAF. Manual focus Focussen kan natuurlijk ook nog handmatig. De meeste compactcamera's kunnen dit niet, maar EVIL/ILC, spiegelreflexen en meetzoekers wel. Bij handmatige focus bepaal jijzelf wanneer je onderwerp in focus is, wat te bereiken is door aan een ring om de lens te draaien. Bij het gebruik van lenzen met een groot diafragma, en dus een kleine scherptediepte, worden vaak hulpmiddelen gebruikt, zoals een split-screen of een extra helder matglas in de zoeker. Ook Live View in combinatie met een hoge resolutie scherm achterop de camera of een elektronische zoeker kan gebruikt worden om handmatige focus makkelijker te maken. Live View Bij een dSLR kijk je normaal gesproken door de zoeker om je compositie te bepalen. Soms is dat lastig als je vanaf een hoog of laag standpunt wil werken. Voor die gevallen hebben de meeste dSLR's tegenwoordig Live View. Schematisch overzicht Live View Bij Live View gaat het licht niet via de spiegel en het zoekerhuis naar je oog, maar valt het direct op de sensor waarna het beeld op het scherm verschijnt. Zo kan je op via een hoek zien waar je de camera op richt. Met een klapbaar schermpje wordt dat nog weer een stukje makkelijker. Deze manier van werken heeft alleen een nadeel: de AF van de camera werkt niet als de spiegel omhoog staat. De meeste camera's bieden wel de mogelijkheid om te autofocussen tijdens Live View. Daar zijn grofweg drie manieren voor:
Schematisch overzicht van Quick-AF Barrel / Pincushion DistortionBarrel distortion is een verstoring in het lenzensysteem dat er voor zorgt dat er misvormingen ontstaan in een foto. Rechte vlakken en randen worden dan kromgebogen. Het tegenovergestelde van barrel distortion is pincushion distortion (speldenkussen-effect), waarbij het beeld niet bol wordt, maar juist het tegenovergestelde. Vaak hebben lenzen op hun kleinste brandpuntafstand barrel distortion en op hun grootste brandpuntsafstand pincushion distortion. De hoeveelheid vervorming verschilt per lens. Met nabewerking is deze vervorming meestal goed weg te werken.Voorbeeld van barrel distortion: Tonvormige lijnen zijn duidelijk te zien Na aanpassen ziet het plaatje er veel natuurlijker uit toevoegen: voorbeeld van pincushion distortion BeeldstabilisatieBeeldstabilisatie wordt gebruikt om de kans op een scherpe foto te vergroten. Wanneer een foto uit de hand wordt genomen met een te lange sluitertijd ontstaat er onscherpte in een foto. Een beeldstabilisator verkleint de kans dat dit plaats vindt. De duidelijkste toepassing van een beeldstabilisator is fotografie bij beschikbaar licht (en dan met name weinig beschikbaar licht). Hiervoor bestaan twee technieken: digitale en optische beeldstabilisatie.Digitale stabilisatie Bij digitale beeldstabilisatie wordt de sluitertijd van de foto korter gemaakt, waardoor de foto korter wordt belicht en er derhalve een kleinere kans is op een bewogen foto. Aangezien een belichting bestaat uit sluitertijd, diafragma en de ISO waarde zal bij een lagere sluitertijd er gekozen moeten worden voor een groter diafragma of een hogere ISO waarde. Een groter diafragma is in veel gevallen niet mogelijk en dus kiest een digitale stabilisator voor het verhogen van de ISO waarde. Het gevolg van een hogere ISO waarde is een verkleining van het dynamisch bereik, een lagere kleurverzadiging en een toename van de beeldruis. Zoals je ziet, zijn dit allemaal zaken waardoor de beeldkwaliteit achteruit gaat. Combineer dat met het gegeven dat je zelf ook in staat bent de ISO waarde te verhogen en het is duidelijk dat een ander systeem de voorkeur geniet! Optische (of mechanische) beeldstabilisator Bij een optische stabilisator is er een mechanisch systeem aanwezig dat ervoor zorgt dat de lichtstralen vanuit het objectief loodrecht op de sensor vallen. Hiervoor zijn twee systemen op de markt: stabilisatie in het objectief en stabilisatie in de body. Bij stabilisatie in het objectief wordt een van de lenzen gyroscopisch opgehangen waardoor het tegengesteld beweegt aan de beweging van het objectief. Dit systeem wordt gebruikt door Canon, Nikon en Sony (NEX). De voordelen van dit systeem is dat het effectief blijft ongeacht de brandpuntsafstand en dat het beeld dat je door de zoeker ziet eveneens gestabiliseerd is. Het nadeel van dit systeem is dat ieder objectief apart voorzien moet zijn van een stabilisator. Het bijkomende probleem is dat dit duurder zou zijn dan een niet gestabiliseerde variant. In de praktijk is het echter goed mogelijk dat een lens met stabilisator van merk A goedkoper is dan een vergelijkbaar objectief zonder stabilisator van merk B. De andere fotomerken maken gebruik van stabilisatie van de sensor. In dat geval is de sensor in staat om tegengesteld aan de beweging van de camera te bewegen en hiermee een grotere kans op een scherpe foto te realiseren. Het voordeel van dit systeem is dat ieder objectief dat op de camera wordt gezet direct gestabiliseerd is (inclusief objectieven die niet eens bestaan met stabilisator). Nadelen zijn een lagere effectiviteit bij grote brandpuntsafstanden (immers, de sensor moet verder bewegen, maar is gelimiteerd in zijn ruimte om te bewegen) en het zoekerbeeld wordt niet gestabiliseerd. De effectiviteit van de stabilisatoren kan enorm verschillen. In de goedkoopste compactcamera's zul je alleen digitale stabilisatoren treffen (hierbij gaat het erom om te kunnen vermelden dat er een stabilisator in de camera zit). Pak je een duurder model dan kun je één stop stabilisatie verwachten. De topmodellen stabiliseren -op het moment van schrijven (2011)- maximaal een stop of twee. Bij digitale reflexen zijn op dit moment stabilisatoren die 4 stops kunnen stabiliseren. Even voor de duidelijkheid; een beeldstabilisator helpt niet tegen bewegingsonscherpte (in dat geval is de foto zelf niet bewogen, maar alleen het onderwerp) Belichtingscompensatie / StopsEen handige functie op je camera is belichtingscompensatie. Je camera probeert je foto altijd zo evenwichtig mogelijk te belichten. Hierbij houdt hij geen rekening met bijvoorbeeld een overvloed aan licht door een spiegelend wateroppervlak of sneeuw, zo'n foto wordt dus al snel te donker (grijze sneeuw, zwart water). Om dit te voorkomen (je bent nml slimmer dan je camera) kun je belichtingscompensatie gebruiken. Hoe dit precies werkt op jouw camera moet je maar even in het boekje opzoeken.Belichtingscompensatie werkt met EV's, Exposure Values. Een EV hoger betekent 2x zoveel licht op je sensor. Als je dus 1EV overbelicht, dus je belichtingscompensatie op +1EV zet, zorg je ervoor dat je camera ten opzichte van de neutrale stand een 2x zo lange sluitertijd of een 2x zo groot diafragma gebruikt (let op: diafragmagetal wordt 1,4x kleiner). Natuurlijk kan het ook de andere kant op, dan werkt het dus precies andersom. Je camera gebruikt een gehalveerde sluitertijd of een 2x zo klein diafragma. Dit gebruik je als je iets donkers wil fotograferen. Je camera zal dat donkere (een schaduwpartij) namelijk zien als iets wat flink belicht moet worden, dus hij zal voor een lange sluitertijd kiezen. Door je belichtingscompensatie wordt zwart toch zwart in plaats van grijs. De vraag "Hoeveel belichtingscompensatie moet ik dan toepassen" is niet eenduidig te beantwoorden. Iedere situatie is weer anders en het vergt gewenning en ervaring om hier goed mee overweg te kunnen. Een ander woord dat voor EV gebruikt wordt is "stop". 1 stop overbelichten is hetzelfde als +1EV, dus twee keer zoveel licht op je sensor. Onderstaande tabel laat zien welke waarden voor diafragma, sluitertijd en ISO één stop uit elkaar liggen. Een sluitertijd van 1/500 seconde laat dus twee keer meer licht op de sensor vallen dan een sluitertijd van 1/1000 seconde. Een diafragma van f/4 laat 8 keer zo weinig licht op de sensor vallen dan een diafragma van f/1.4 (2x2x2).
BokehDeze term komt ook nogal eens voorbij in fotografie land. Bokeh (een van origine Japans woord, betekent iets als "wazig") betekent de wazige, uit focus zijnde, voor- of achtergrond die je op sommige foto's wel eens ziet. Vooral bij wildlife foto's en portretfotografie is bokeh belangrijk. Bokeh is ook nauw verwand aan je DOF (Depth of Field), immers hoe kleiner je scherptediepte, hoe meer de achtergrond in een onherkenbare waas verandert. Dit zorgt ervoor dat alle aandacht op je scherp afgebeelde onderwerp valt. Voor meer informatie over bokeh is hier nog een leuk stukje op Kenrockwell.comChromatische Aberratie en Purple FringingPurple Fringing (paarse randjes) en Chromatische Aberratie worden vaak als hetzelfde effect gezien, hoewel dat niet helemaal klopt. Purple Fringing treedt vaak op bij weerspiegelingen van de zon of een andere felle lichtbron. Wat het veroorzaakt is niet helemaal duidelijk, de beeldsensor lijkt er ook op invloed van.Een voorbeeld: Chromatische Abberatie (CA) betekent dat de lenzen van een camera het invallende licht niet correct op het juiste brandpuntsafstand concentreert. Licht met korte brandpuntsafstand wordt sterker afgebogen door de lenzen dan licht met een lange brandpuntsafstand. Vaak treedt CA op bij overgangen van licht naar donker, zoals een heuvel en een bewolkte lucht of een wit gebouw in de zon en een blauwe lucht. Vaak zijn er paarse en groene randjes te zien, maar soms ook rode en blauwe randjes. Speciale glassoorten zorgen voor verminderde CA. Een voorbeeld: Een andere vorm van CA is "Longitudinale CA", ook wel bekend als LoCA of Bokeh CA. In het onscherpe gedeelte in de voorgrond is dan een paarse waas te zien, in het onscherpe gedeelte op de achtergrond een groene waas, of juist andersom. Dit is vooral een probleem bij het gebruik van een groot diafragma (laag f-getal) en scherpe overgangen van donker naar licht. De ene lens heeft hier meer last van dan de andere, maar alle lichtsterke lenzen hebben meestal dit effect, tenzij het een echte apochromaat is. Een voorbeeld: DiafragmaEen belangrijke manier om de hoeveelheid licht op je imager te beïnvloeden is middels het diafragma. Het diafragma is de grootte van de opening waardoor het licht valt (denk hierbij aan de iris in je oog, die wordt 's avonds in het donker groter en is overdag vrij klein). Hoe kleiner, hoe minder licht natuurlijk. De grootte van het diafragma geven we aan met een f-getal. Een extreem lichtsterke lens als een Canon EF 50/1.0 kost een vermogen, maar laat wel heel veel licht op je chip/film vallen. 1.0 is in dit geval het diafragma, hoe kleiner dat getal, hoe lichtsterker (dat noemt men ook wel sneller) de lens is.Je kunt het diafragma nog voor een tweede doel gebruiken: scherptediepte. Hoe kleiner het diafragma (en dus hoe groter het f-getal), hoe groter de scherptediepte bij gelijke focal length. Ook worden (vooral goedkopere) lenzen met kleinere diafragma's scherper. Een lens met een maximaal diafragma van f/3.5 zal op f/8 veel scherpere foto's produceren dan op f/3.5. Daar zit wel een maximum aan, meestal bij f/8 of f/11. Daarna gaat zorgt diffractie ervoor dat de foto weer minder scherp wordt. Het kleinste diafragma van een lens zit meestal tussen f/22 en f/32, op zulke waardes is het verlies van scherpte door diffractie duidelijk te merken. Wat betekent f/2.8 nu eigenlijk? Kort gezegd is het een verhouding tussen de maximale brandpuntsafstand van je lens en de diameter van de diafragmaopening. Oftewel: een 50/1.8 objectief heeft een diafragma met een maximale diameter van 50 / 1.8 = 27,7mm. Een 50/1.4 lens heeft een diafragma van 50 / 1.4 = 35,7mm en de al eerder genoemde 50/1.0 heeft zelfs 50mm als diafragma diameter. Zo kun je zelf ook voor andere lenzen het maximale diafragma uitrekenen. Diafragma voorkeuzeDiafragma voorkeuze (aperture priority in het Engels) is de tegenhanger van Sluitertijd voorkeuze. Op het draaiwiel kan je deze terugvinden onder "A" of "Av". Zoals je bij Sluitertijd voorkeuze de sluitertijd bepaalt en de camera er een diafragma bij zoekt, zo kies je bij Diafragma voorkeuze je diafragma en de camera zoekt er zelf een sluitertijd bij. Diafragma voorkeuze biedt je dus de vrijheid om zelf je scherptediepte te bepalen. Het is dan ook bij uitstek geschikt om bijvoorbeeld portretfoto's te maken.Digitale en optische zoomBij de specificaties van veel camera's staan twee soorten zoom vermeld: optische en digitale. Er is een groot verschil tussen deze twee. Laten we beginnen met optische zoom, een zoomsoort die met lenzen werkt. Door de lenzen in je camera te verschuiven kan het beeld wat op je sensor valt vergroten of verkleinen. Als je verkleint, praat je van uitzoomen, je camera zoomt dan naar de groothoek stand. Dit houdt in dat de beeldhoek groot wordt, dus dat er links en rechts van de denkbeeldige middenlijn door je lens veel op de foto komt. Als je het beeld wil vergroten, bijvoorbeeld als je een vogeltje ver weg in een boom op de foto wil krijgen, verschuift de camera de lenzen zo dat het beeld ook groter wordt. De beeldhoek wordt hierdoor kleiner.Digitale zoom kun je beter niet gebruiken. Het is een soort schijnzoom. Met de lenzen van je camera gebeurt in feite niks, het enige wat de camera doet is je foto uitvergroten, of beter: croppen. De camera pakt een klein stukje uit je foto (met midden) en vergroot dat tot wat je op je beeld te zien krijgt. Hierbij gaat een hoop beeldinformatie verloren omdat een groot deel van je sensor niet wordt gebruikt. Je 4 megapixel camera (bijvoorbeeld), kan zo ineens het detail van een 1MP camera of lager overhouden. Bovendien kun je net zo goed later achter het beeldscherm van je computer de beelduitsnijde precies bepalen, dan doe je namelijk exact hetzelfde. EVIL / ILC camera'sEen tijdje geleden waren er voor consumenten grofweg twee soorten camera's: compactcamera's en (d)SLR's. Sinds een tijdje is daar nu een categorie die daar tussen in zit. Een verzamelnaam heeft deze categorie niet echt, maar vaak lees je over EVIL, ILC of Systeemcamera. Deze camera's zijn ongeveer in vier soorten te verdelen:
EXIFExif staat voor Exchangeable Image File Format. Het is een standaard om informatie (bv. camera-instellingen waarmee de foto is gemaakt) over de afbeelding op te slaan in het afbeeldingsbestand.Het mooie hiervan is dat je niet de instellingen hoeft op te schrijven of te onthouden. Daardoor kun je achteraf mooi zien waarom een foto (waarschijnlijk) gelukt of mislukt is. Hiervan kun je leren. Ook gebruiken de betere online-afdrukservice de exifdata om een foto, gemaakt met een bepaalde camera, aangepast af te drukken. Sommige camera's hebben bv. een blauwe waas, sommige afdrukcentra's zullen het blauwgehalte dan ook wat verminderen voordat zij deze afdrukken. (NB. dit kan ook tegen je werken. Stel nou dat je zelf al de kleuren had aangepast voordat je de foto opstuurde, dan zal de EXIF-data nog steeds behouden worden. De afdrukcentra zal de kleuren dus nog een keer aanpassen. Vraag dus voor de zekerheid hoe een afdrukservice te werk gaan) Bijna elke digitale camera gebruikt tegenwoordig de EXIF standaard. Alle moderne beeldbewerkingsprogramma's kunnen deze informatie uitlezen (veellal bij het bekijken van de eigenschappen van een foto), en ook moderne browsers kunnen de EXIF-data bij een foto tonen (al dan niet met een plugin). FiltersFilters zijn kleine glazen schijven die je voorop je lens kunt schroeven. Veel gebruikte filters zijn UV filters, ND filters en Polarisatie filters, ook wel polarizers genoemd. Ik zal in dit gedeelte even kort het nut van filters uitleggen:Een UV filter houdt UV straling tegen, dat klinkt logisch. UV straling kan de autofocus van je camera in de war brengen, een effect wat vooral op grote hoogte voorkomt. UV filters zijn er in vele formaten en kwaliteiten, gerespecteerde merken zijn Hama, Kenko, Hoya en B&W waarbij vooral de laatste 2 fabrikanten erg goed zijn. Bespaar niet teveel op je filter, je hebt net een hoop geld uitgegeven aan een digitale camera van een paar honderd euro, een paar tientjes voor een goed filter is dan niets. Vooral niet omdat je met een slecht filter wat beeldkwaliteit betreft je goede lens goed kunt verpesten. Een ander soort filter is een ND filter. Dit staat voor Neutral Density, in het Nederlands ook wel grijsfilter genoemd. ND filters houden een deel van het licht tegen. Dit kan handig zijn als je in het volle licht toch een groot diafragma wil gebruiken en de sluitertijd niet meer korter kan. Een andere veel gebruikte toepassing van ND filters is het maken van foto's overdag met een erg lange sluitertijd wat een erg mooi effect kan geven bij wolken en water. Er zijn verschillende typen ND filters die meer of minder licht doorlaten. De filterfactor geeft dit aan. Een filterfactor 2 geeft aan dat het filter 1/2 van het licht doorlaat, één stop minder dus. Een filterfactor 1000 geeft aan dat het filter maar 1/1000 van het licht doorlaat, 10 stops minder dus. Dan hebben we nog het polarisatiefilter, een filter dat iets ingewikkelder werkt dan het UV filter. Een polarisatiefilter heeft 2 werkingen:
Voor polarisatiefilters geldt hetzelfde als voor UV filters: bespaar hier niet teveel op. Wederom gaat het verhaal op dat je een goede lens goed kunt verpesten met een slecht filter. Er zijn overigens 2 soorten polarizers: circulaire en lineaire. Die laatste polarizers zijn aanmerkelijk goedkoper, maar werken niet op alle camera's. In de regel kun je stellen dat circulaire filters op alle camera's werken, maar dat lineaire filters bij spiegelreflex camera's (zowel analoog als digitaal) kunnen storen met het autofocus- en belichtingssysteem. Voor een normale digitale camera kun je dus doorgaans volstaan met een lineair polarisatiefilter, voor een spiegelreflex moet je een circulaire halen. In tegenstelling tot een UV filter, houdt een polarisatiefilter wel licht tegen. Je foto wordt dus bij gelijke instellingen donkerder, oftewel je hebt een groter diafragma of een langere sluitertijd nodig om correct te belichten. Bij een mooie blauwe lucht met een groothoeklens is het uitkijken voor een zogenaamde "pola-cone". Dit is een donkere kegel in de blauwe lucht. Frontfocus, backfocus, focus shiftFront- en backfocus zijn een afwijking aan een lens. Als een phase-AF systeem focust, geeft deze aan de lens door hoe ver de lens naar voor of achter moet focussen om een scherp beeld te krijgen. Bij frontfocus schiet de focus te ver naar voren door, bij backfocus precies andersom. Met een focus chart kan je te weten komen of een lens hier last van heeft. Het is belangrijk om een lens hier op te testen bij aankoop, en het ene merk heeft hier meer problemen mee dan de ander. Vooral Sigma is hier berucht om. Front- of backfocus is een geldige reden om een lens terug te sturen voor reparatie.Bij de duurdere dSLR's is het mogelijk om per lens te corrigeren voor front- en backfocus (focus adjust), de camera houdt er dan rekening mee bij het doorgeven naar de lens. Focus shift is ook een focusprobleem van de lens, maar zit anders in elkaar. Hierbij verschuift de focus van het beeld naar voren of achteren als je van diafragma verandert. Bij een lens waarbij het diafragma elektronisch wordt geregeld (dus niet met een ring), past de camera pas bij het afdrukken het diafragma aan naar de ingestelde waarde. Een voorbeeld: als je een f/1.8 lens hebt, maar een foto wil maken op f/4, dan stelt de camera scherp met de lens op f/1.8. De foto wordt vervolgens genomen op f/4, en op het eindresultaat zie je dan dat de focus niet ligt waar je op gefocust hebt. Dit is dus geen front- of backfocus, en een eigenschap van een lens. Om dit soort problemen te voorkomen kan je de DOF-preview functie van de camera gebruiken om te controleren dat de focus ook op het ingestelde diafragma op het goede punt ligt. GeheugenkaartjesDigitale camera's slaan hun foto's uiteraard digitaal op. Hiervoor werden door de jaren heen vele standaarden ontwikkeld. In het begin gebeurde dit op floppy's, maar dat is lang geleden.Tegenwoordig worden vooral geheugenkaarten gebaseerd op flashgeheugen gebruikt. De op dit moment meest gebruikte standaarden zijn:
De verschillende kaarttypen gebruiken verschillende methoden om hun snelheid aan te duiden:
Hyperfocal PointDit is een technische term die eng klinkt, maar erg handig kan zijn om te kennen. Het "hyperfocal point" is het punt waarop je moet focussen om de maximale scherptediepte te creëren. Het is in feite het dichtstbijzijnde punt waarbij je scherptediepte nog tot oneindig loopt (en begint halverwege de focusafstand). Met het programma F-Calc kun je het hyperfocal point berekenen, maar er zijn ook hele tabellen beschikbaar op internet, zoals bijvoorbeeld deze.ISODe ISO waarde geeft de gevoeligheid van de film of je sensor aan. Een veelgebruikte ISO waarde is laagste die beschikbaar is, vaak ISO 100 of 200. Het dynamisch bereik is vaak bij de laagste ISO waarde het hoogste, wat positief is voor de kwaliteit. Mocht je binnen moeten fotograferen zonder flitser en toch niet te trage sluitertijden willen krijgen (met de bijbehorende bewegingsonscherpte), zul je toch echt aan hogere ISO waarden moeten gaan denken, bijvoorbeeld ISO 800 of 1600 in slecht verlichte ruimten. Een en ander hangt uiteraard ook af van de lichtgevoeligheid (snelheid) van je objectief.In principe wil je de ISO waarde altijd zo laag mogelijk houden. Analoge filmrolletjes op hoge ISO waarden zijn korreliger, wat de hoeveelheid detail in de foto niet ten goede komt. Digitale camera's produceren daarentegen een flinke dosis extra ruis op hoge ISO waarden. Gelukkig krijgen fabrikanten die ruis steeds meer onder controle en worden hoge ISO waarden steeds meer bruikbaar. Om duidelijk te maken hoe de ISO waarden zich ten opzichte van elkaar verhouden, staan hieronder in een tabel camera instellingen die dezelfde belichting geven:
Kortom: mogelijkheden genoeg om met scherptediepte en bewegingsonscherpte te spelen, zeker als je je bedenkt dat moderne camera's soms wel tot ISO 25600 of verder gaan. MacroMacro foto's zijn foto's van (meestal) hele kleine onderwerpen die van vrij dichtbij gemaakt worden. Bij kleine onderwerpen kun je denken aan insecten, maar ook kleine productfoto's kunnen met de macrostand van een camera of met een macrolens gemaakt worden. Bij macrofoto's heb je automatisch door de erg kleine afstand tot het onderwerp een vrij kleine scherptediepte. Hier is de compactcamera weer in het voordeel. Waar dure digitale spiegelreflex camera's moeten stunten met kleine diafragma's als f/16 kan een digitale compactcamera af met een veel groter diafragma. Daardoor zijn macroshots met een digitale compactcamera uit de hand wel te doen, maar zal de eigenaar van de digitale spiegelreflex al snel naar z'n statief moeten grijpen omdat de sluitertijden aardig lang kunnen worden. Nagenoeg alle A-merk camera's hebben tegenwoordig een macro-functie, de kwaliteit hiervan verschilt echter per camera. De goedkoopste merken en modellen moeten het vaak zonder macro-functie doen.Doordat de lens hier maar enkele centimeters van mijn telefoon verwijderd is, is de scherptediepte erg klein. De mate van macro wordt vaak aangegeven met vergrotingen, bijvoorbeeld 1:2. Dat betekent dat het onderwerp wat je fotografeert 2 keer zo klein op de sensor terecht komt. Een aantal lenzen hebben "Macro" in hun naam zitten, maar komen niet verder dan een 1:2 of 1:3 vergroting. "Echte" macrolenzen kunnen een 1:1 vergroting halen, een onderwerp komt dus net zo groot op je sensor terecht als dat hij in het echt is. MegapixelsHet aantal benodigde megapixels hangt nogal af van wat je met je foto's wil gaan doen. Wil je ze alleen op internet posten, dan is 1 megapixel al genoeg, 640x480 of 800x600 (of resoluties daar in de buurt) zijn veel gebruikte groottes. Dat is dus al minder dan 0,5 megapixel.Maar misschien wil je na je vakantie je foto's wel afdrukken op het standaard 10x15 formaat. In de regel heb je daarvoor 2MP nodig, meer is wenselijk, maar al met 2MP ziet het resultaat er doorgaans goed uit. Als je je camera goed leert kennen en al enige ervaring opdoet met fotografie, komt er wel eens een foto uit je camera die je misschien wel groter afgedrukt wil hebben. Met 2MP kun je niet mooi op posterformaat printen, daar zul je dus meer voor nodig hebben. Ook komt het wel eens voor dat je slechts een deel van een foto wil bewaren, door te croppen gooi je tot wel 3/4e van je foto weg. Als je een 4MP camera had, hou je dus maar 1MP over! Geldt dan "hoe meer hoe beter"? Nee, zeker niet. De laatste jaren is het aantal megapixels hard gegroeid. Was je vroeger nog stoer met 3MP, nu is dat de standaard al niet eens meer. Er zijn al compact camera's met 16MP en spiegelreflexen gaan al richting de 30. Aan al dit megapixel geweld kleeft wel een groot nadeel: ruis. Het is een bekend fenomeen dat kleine sensoren met veel pixels gevoeliger zijn voor ruis, omdat er per pixel minder licht beschikbaar is. Een goed voorbeeld is de Canon G-serie. De G2 was redelijk ruisvrij, de G3 ook nog wel, maar de G5 en de G6 kregen meer last van ruis dan hun voorgangers. Hierdoor is na de G10 het aantal pixels terug gegaan van 14 naar 10MP in de G11 en G12. Om dit probleem op te lossen gebruiken een aantal fabrikanten van compactcamera's tegenwoordig bsi sensoren, zoals de Exmor R van Sony. De foto-diodes zitten hierbij meer aan de voorkant van de sensor en vangen daardoor meer licht op. De verwachting is dat deze technologie ook zijn weg naar de dSLR's zal vinden. Een ander nadeel aan al die megapixels is het formaat van je foto's. De bestandsformaten van 24MP foto's zijn niet leuk meer. Enkele megabytes voor 1 foto in JPEG en in de tientallen voor RAW zorgen dat programma's voor fotobewerking een behoorlijke rekenkracht nodig hebben. Behalve eisen aan je computerconfiguratie, stelt dit ook eisen aan je opslagmedium. De opslagcapaciteit van geheugenkaartjes en harde schijven blijft stijgen. Het is belangrijk een evenwichtige keuze te maken. De sensor is namelijk helemaal niet het belangrijkste onderdeel in een camera: de lens is zeker zo belangrijk, zo niet belangrijker. Als de lens in je camera het plaatje niet haarscherp afbeeldt op de sensor, zul je nooit scherpe foto's krijgen en zul je ook geen gebruik maken van het hoge detail dat met die vele megapixels haalbaar is. MTF grafiekenOp websites van fabrikanten zie je bij lenzen vaak dit soort grafiekjes staan. Ze geven daarmee grafisch de scherpte en nog een paar andere zaken, weer. Het kunnen lezen van een dergelijke grafiek is daarbij wel handig. Maar hoe moet je nu zo'n grafiek lezen? We gaan er hier niet op in, maar er zijn wel een paar websites waar ze een duidelijke uitleg geven over wat er voor informatie uit zo'n grafiek is af te lezen. https://photographylife.com/how-to-read-mtf-charts http://www.lensrentals.co...f-the-english-translation PerspectiefPerspectief is het resultaat van de afstand van de camera tot het onderwerp. Uitgezoomd (groothoek) zit er meer dieptewerking in de foto, de achtergrond en voorwerpen achter het hoofdonderwerp lijken veel verder weg te staan. Dit omdat het relatieve verschil in afstand tussen voor- en achtergrond groter is (bijvoorbeeld 0.5 tot 10 meter). Ingezoomd (tele) is er minder dieptewerking, omdat het relatieve verschil tussen voor- en achtergrond kleiner is (bijvoorbeeld 50 tot 80 meter).Hieronder zie je twee voorbeelden van landschappen, de ene gemaakt met een groothoeklens, de andere met een telelens: 26 mm kleinbeeldequivalent 150 mm kleinbeeldequivalent Wat je kan zien is dat het landschap gemaakt met de groothoeklens veel meer diepte heeft dan het landschap gemaakt met de telelens, die meer "platgeslagen" is. Vaak gebruikt men groothoek voor landschappen om de diepte in de foto te krijgen, en tele voor portretten omdat met teveel groothoek gezichten er vreemd uit kunnen zien. Dit is echter geen vaste regel, je moet zelf uitproberen wat jij het beste vindt werken. Prime of zoomEr zijn grofweg twee soorten lenzen, prime en zoom lenzen. Het verschil is vrij duidelijk: met een zoom kan je in- en uitzoomen, een prime heeft een vaste brandpuntsafstand. Maar wat is nu beter?Dat verschilt per persoon en per doel. Met een zoomlens ben je meer flexibel; je kan immers een andere foto krijgen zonder te lopen, je hoeft alleen maar aan de lens te draaien. Met een prime zal je dus eerder moeten lopen om een goede compositie te krijgen. Sommigen zien dat niet als nadeel en vinden dat je dan bewuster met je compositie bezig bent, maar dat is iets persoonlijks. Eerder waren primes bijna altijd scherper dan een zoomlens, maar tegenwoordig gaat dat zeker niet meer op. Wel zijn primes vaak lichtsterker dan zoomlenzen, die vaak niet verder dan f/2.8 gaan. Wil je graag foto's met een erg kleine scherptediepte, dan is een prime zeker aan te raden. Ook zijn primes vaak kleiner en lichter dan zoomlenzen, wat van pas kan komen als je het graag compact wilt houden. Een prime is dus niet beter dan een zoom of andersom, het hangt echt van het soort fotografie dat je wilt doen af welke optie voor jou handiger is. RAWRAW wordt ook wel eens het digitale negatief genoemd. Het is een bestandsindeling waarin de "rauwe" informatie van je sensor staat. Niet iedere camera heeft een RAW functie, maar mocht je camera het wel kunnen, dan is dat erg handig in het nabewerken van foto's. RAW opzich is nog geen foto, je moet er bijvoorbeeld nog een witbalans op toepassen. Ondanks dat je toen je de foto maakte al een witbalans had gekozen, is die nog niet toegepast op de informatie vanuit je sensor. Zie je bijvoorbeeld in het RAW naar JPEG conversie programma wat je gebruikt dat de witbalans er naast zat, dan is die heel eenvoudig aan te passen. Ook kun je bij de conversie nog even een stopje over- of onderbelichten.Uit RAW files is zoveel te winnen omdat per kleur 12 of 14 bits aan helderheid informatie opgeslagen worden, dit in tegenstelling tot JPEG waar maximaal 8 bits gebruikt worden. Andere voordelen aan RAW zijn:
Scherptediepte, DOFScherptediepte, of in het Engels DOF (Depth Of Field), is het gebied van de foto dat acceptabel scherp wordt afgebeeld. In de regel zorgt een kleiner diafragma (dus hoger f-getal) voor een grotere scherptediepte. Vooral bij landschap fotografie is het erg belangrijk dat je een grote scherptediepte hebt, voorwerpen op 5 m afstand moeten scherp zijn, maar ook voorwerpen in de verte aan de horizon.Niet alleen het diafragma beïnvloedt de scherptediepte, maar ook de brandpuntsafstand van de lens. Een telelens produceert een kleinere scherptediepte dan een groothoeklens. Dat komt goed uit natuurlijk omdat veel landschap foto's met groothoeklenzen worden gemaakt en portretten doorgaans met een korte telelens. Bij DOF moet je ook rekening houden met de grootte van de sensor als je de DOF van verschillende formaten wil gaan vergelijken. Een diafragma van f/1.8 op een APS-C camera komt overeen met f/2.8 op een fullframe camera door zijn cropfactor van 1.5 of 1.6. Een compactcamera met een maximaal diafragma van f/2 komt bijvoorbeeld overeen met ± f/10 bij een fullframe camera door zijn cropfactor van ongeveer 5. Daarom is het erg moeilijk om je onderwerp te isoleren met een compactcamera. Door de beperkte scherptediepte word je niet afgeleid door niet boeiende details rondom het onderwerp. Alles wat er niet toe doet is onscherp afgebeeld. Een andere factor die op de scherptediepte van invloed is, is de afstand tot het onderwerp. Gevoelsmatig voel je waarschijnlijk wel aan dat als je op oneindig focust, je scherptediepte enkele kilometers diep kan zijn, maar als je een portret schiet van iemand op anderhalve meter afstand, zal dat heel wat minder zijn: enkele centimeters. Hier kan je een handig tooltje vinden waarmee je de DOF kan berekenen. Sensorformaat en -typeIn het analoge tijdperk had je filmrolletjes met verschillende oppervlaktes. De twee populairste zijn het middenformaat en kleinbeeld, waarvan kleinbeeld veruit de meest populaire was. De film heeft daar een breedte van 35mm. De grootte van de oppervlakte van je film had flinke gevolgen tot de apparatuur die je gebruikte en het effect dat je wenste te bekomen. In de digitale fotowereld is dit niet anders. In dit stukje kom je de voor- en nadelen te weten van een grote of kleine sensor.Beeldkwaliteit is een van de belangrijkste voordelen van een grotere sensor. Hoe groter de sensor, hoe meer licht hij kan opvangen, wat bij gelijke resoluties gewoonlijk tot minder ruis leidt bij hoge gevoeligheden en groter dynamisch bereik, waardoor je dus niet zo snel een uitgebeten hemel zal hebben. Een grotere sensor heeft wel als nadeel dat het meer eist van de randscherpte van een lens. Een term die je in deze context nogal eens hoort vallen is de cropfactor. Omdat vroeger zo goed als iedereen met de 35mm film werkte, werd de beeldhoek uitgedrukt in de brandpuntsafstand van de lens. De brandpuntsafstand is een fysische term die de afstand van de lens vastlegt waarbij de lichtstralen convergeren. Afbeelding van Wikipedia Nu is het zo dat bij het gebruik van sensoren met verschillende oppervlaktegroottes eenzelfde brandpuntsafstand verschillende beeldhoeken oplevert. Om lenzen toch onderling te kunnen vergelijken heeft men dus de cropfactor ingevoerd. Dit is een systeem waarbij je de beeldhoek gaat vergelijken met lenzen gebruikt op een 35mm film. Concreet wil het zeggen dat je de brandpuntsafstand van je lens gaat vermenigvuldigen met de cropfactor van je camera om een resultaat te bekomen dat iets zegt over de beeldhoek vergeleken met een lens op een kleinbeeld camera. Dit kan misschien een beetje onduidelijk klinken, maar een voorbeeld kan veel duidelijk maken. Stel dat je een een 30mm lens gebruikt op een camera met een sensor met cropfactor 1,5. Dan ga je dus dezelfde beeldhoek krijgen als je een 35mm filmcamera gebruikt met een lens van 30 maal 1,5, dus 45mm. Dit systeem heeft dus als doel de beeldhoeken onderling te kunnen vergelijken. Hieronder in de tekening zie je vrij duidelijk waarom een grotere sensor een grotere beeldhoek oplevert (sterke vereenvoudiging van de werkelijkheid). Een ander gevolg van sensorformaat is hoeveel Scherptediepte, DOF je in een gelijke foto krijgt. Een voorbeeld: met een 1,5x crop camera maak je een foto met een 100mm lens op f/4. Als je dezelfde foto maakt met een 35mm camera met een 150mm lens op f/4, dan is de beeldhoek gelijk, maar de scherptediepte van de 35mm camera is kleiner in deze situatie. Om een ongeveer gelijke scherptediepte te krijgen zou je de 1,5x crop camera op f/2.8 moeten instellen of de de 35mm camera op f/6.3. Welke sensorformaten zijn er nu zoal? Bij de klasse van de compactcameraatjes wil dit nog wel eens schelen, over het algemeen is dit een zeer kleine sensor, wat het grote kwaliteitsverschil met een dslr verklaart. De meeste Nikon, Sony en Pentax dSLR's hebben een cropfactor van 1,5, de meeste Canons 1,6, en de fabrikanten die de 'FourThirds standaard gebruiken, waaronder Olympus en Panasonic hebben een cropfactor van 2. Tegenwoordig zie je in de duurdere prijssegmenten meer en meer '"Fullframe"sensoren opduiken. Die hebben een sensor die precies even groot is als een 35mm film. De cropfactor is dus gewoon 1. Ten slotte nog even een prentje dat de relatieve grootte van de verschillende gebruikelijke sensorformaten aangeeft: Met dank aan bouwfraude voor de afbeelding. Naast verschil in grootte is er ook nog verschil in de type sensor. Momenteel zijn er twee populaire types: CCD en CMOS. Alle courante dSLR's maken inmiddels gebruik van CMOS sensoren, bij compactcamera's komen zowel CCD als CMOS sensoren nog voor. Er is geen algemeen verschil tussen CCD en CMOS in beeldkwaliteit, dit zal je echt per sensor moeten bekijken. De manier waarop een CMOS sensor wordt uitgelezen zorgt ervoor dat het zogenaamde 'rolling shutter' effect kan optreden. CCD sensoren hebben daar veel minder last van. SluitertijdDe sluitertijd is de tijd dat de sluiter open blijft staan om de CCD/CMOS of je filmpje te belichten. Hoe langer, hoe lichter je foto. Sluitertijden kun je gebruiken om bijvoorbeeld het gevoel van beweging in je foto te creëren, zoals je hieronder in een voorbeeld kunt zien. Bij foto's waar je ver inzoomt (telebereik dus) is het belangrijk je sluitertijd kort genoeg te houden om geen onscherpte te krijgen doordat je trilt. Uiteraard geldt dit alleen voor uit de hand genomen foto's, bij een statief kun je behoorlijk ver gaan, maar pas ook daar op dat je niet door de ontspannerknop in te drukken je cam laat trillen op het statief. Een zelfontspannertijd van 2 of 10 seconden of een draadontspanner/afstandsbediening kan dan uitkomst bieden. Ieder weldenkend mens snapt dat je een 300mm teleshot niet 1 seconde kunt belichten (mocht je het hier niet mee eens zijn, probeer het maar eens![]() Sluitertijd voorkeuzeSluitertijd voorkeuze is een zogenaamde "shooting mode" die op de wat geavanceerdere digitale camera's voor komt, vaak aangegeven als "S" of "Tv". Het houdt in dat je de sluitertijd instelt en dat de camera er zelf een passend diafragma bij zoekt om je foto goed te belichten. Sluitertijd voorkeuze is uitermate geschikt om sportfoto's te maken aangezien je controle hebt over je bewegingsonscherpte. Je kunt zelf kiezen of je je onderwerp wil bevriezen of dat je de snelheid wil laten zien.Als je de camera in Shutter Priority zet en de sluitertijd maximaal zet, kom je op sommige camera's een B-tekentje tegen. Deze B staat voor Bulb. Bulb is de stand waarin je camera de sluiter zolang open houdt als jij de ontspanner knop ingedrukt houdt. Dus als je echt hele lange belichtingen wil gebruiken, bijvoorbeeld 2 minuten, gebruik je bulb. Het kost wat kramp in je vingers, maar dan heb je ook wat bijzonders. Natuurlijk kan je ook een afstandbediening gebruiken, die kunnen vaak zelf de knop ingedrukt houden. SpiegellenzenMisschien heb je in je zoektocht naar een nieuwe telelens met wat meer bereik wel eens een spiegellens in de prijslijst gezien, te herkennen aan z'n erg lage prijs in vergelijking tot z'n concurrenten. Wat is het en hoe werkt het? En belangrijker nog: wil ik er een?Om bij het begin te beginnen: een spiegellens werkt, zoals de naam al doet vermoeden, met spiegels in plaats van lensconstructies. Eigenlijk mag het de naam "lens" amper dragen, er zit doorgaans maar 1 corrigerend lenselement in, helemaal achterin. Het licht valt allereerst op de grote, achterin geplaatste spiegel. Vanaf daar wordt het op de kleinere voorste spiegel geprojecteerd vanaf waar het op het achterin de lens geplaatste lens valt. Deze lens zorgt ervoor dat het plaatje scherp op je sensor of film valt. Zie hier voor een illustratie. Vergeleken met conventionele objectieven hebben spiegelobjectieven een vrij beperkte lengte. Dat komt omdat het licht niet in rechte lijn naar de sensor of film gaat, maar door de 2 spiegels het stuk in de lens 3x aflegt. Echt compact zijn spiegellenzen niet te noemen, ze zijn vooral erg dik. Sommige spiegellenzen zijn dikker dan een SLR body breed is. Minolta 500mm f/8 spiegellens op een Sony Alpha A55V (bron). Wat zijn dan de voordelen?
Voorbeeld van de bokeh en beperkt contrast van een spiegellens Dus moet ik er een kopen? Tsja, dat is vooral een eigen afweging. Als je geen honderden (duizenden?) euro's wil besteden en je doet aan astrofotografie, dan is het een leuke budget manier om aan veel milimeters tele te komen. Voor wildlife fotografie wordt het doorgaans afgeraden, vooral door de lelijke bokeh en gebrek aan DOF controle. Kun je dicht op je onderwerp komen, dan zijn de resultaten prima en amper van duurdere objectieven te onderscheiden, maar bij meer afstand (en dus grotere DOF) is de bokeh ronduit storend. Voor meer informatie over spiegellenzen zie dit artikel op Photozone.de. Spiegelreflex, SLRLR (Single Lens Reflex) is de afkorting die je vaak tegenkomt voor een spiegelreflex camera. Een spiegelreflex camera heeft een spiegel in de behuizing zitten die op kan klappen. Normaal is hij neergeklapt en kijk je gewoon door de lens, pas als je een foto gaat maken gaat de spiegel omhoog en zal de sluiter zich openen om licht op de film of de sensor te laten vallen.In ruststand valt het licht op de spiegel, op het matglas. Via een pentaprisma of een 2e spiegel kijk je dan op dat matglas en zie je wat je gaat fotograferen. Hieronder is het schematisch weergegeven: Het licht valt via de lens op de spiegel waarna het recht omhoog (gefocust) op het matglas valt. Via het pentaprisma valt het vervolgens op je oog WitbalansWitbalans is een kleur correctie systeem dat is ingevoerd om camera's met variabele lichtomstandigheden om te kunnen laten gaan. Zoals bijvoorbeeld kunstlicht, TL-licht, zonlicht, bewolkt (diffuus) licht enzovoort. Het menselijk oog kan zich met gemak aanpassen aan variabele lichtomstandigheden, maar daar hebben camera's meer moeite mee. Een camera moet dus een bepaald punt als 'wit' zien, en past de rest van de kleuren in het beeld aan dat punt aan.De meeste digitale camera's hebben automatische witbalans, waarbij de camera kijkt naar de gehele kleurverhouding van het beeld, en daar dan de witbalans op toepast. Vooral bij sneeuw wil de witbalans er nog wel eens naast zitten, de sneeuw wordt dan blauw. Bij een foto in RAW formaat wordt er wel een witbalans meegegeven, maar deze kan nog achteraf veranderd worden. Bij JPEG is dat niet mogelijk, hoewel er met fotobewerking nog wel wat aan te veranderen is. Zoom of millimetersBij compactcamera's wordt altijd geadverteerd met het aantal keer zoom, bij een dSLR wordt de informatie over de kijkhoek uitgedrukt in millimeters (op de lens). Deze millimeters staan voor het brandpunt van de lens. Om brandpunten te kunnen vergelijken moeten ze worden omgerekend naar een standaardmaat. Hiervoor wordt het standaard kleinbeeldformaat gebruikt. dSLR's met een zogenaamde FullFrame sensor hebben een sensor ter grootte van een kleinbeeldnegatief en hoeven dus niet omgerekend te worden. Andere dSLR's hebben diverse maten; Nikon, Pentax en Sony werken met 1,5x kleinere sensoren, Canon werkt met 1,6x en 1,3x kleinere sensoren en Olympus en Panasonic werken met 2x zo kleine sensoren (in lengte en breedte). Deze verkleinende factor wordt ook wel de cropfactor genoemd. Als je een objectief op een dSLR met een cropfactor zet moet je de brandpunten vermeldt op het objectief vermenigvuldigen met de cropfactor, ongeacht of het objectief speciaal voor digitaal gemaakt is of niet. Een 10-100 mm objectief op een Nikon/Sony/Pentax (niet FullFrame) camera wordt dan dus een 15 (1,5*10) - 150 (1,5*100) mm objectief.In de pricewatch worden bij compacts ook het kleinbeeldequivalent vermeld. Waarom dan niet gewoon het aantal keer zoom in plaats van deze omrekenwoede? Omdat het aantal keer zoom simpelweg de grootste gedeeld door de kleinste brandpuntsafstand is. Compacts hebben vrijwel allemaal hetzelfde aantal millimeters op het groothoekeinde (zo'n 28 tot 35 mm). 105/35 = 3x zoom en 350/35 = 10x zoom. De tweede kan dus dingen dichterbij halen, simpel toch? Nu nemen we een 200-400 mm en een 10-20 mm lens. 400/200 = 2x zoom, 20/10 = ook 2x zoom. Toch kan je met de eerste lens dingen veel dichterbij halen dan met de tweede lens. Met verwisselbare lenzen werkt de "zoomredenering" dus niet, en daarom wordt het ook niet gebruikt bij dSLR's. Om een indicatie te geven hoe ver of dichtbij een aantal millimeters is: 50 mm (kleinbeeldformaat) staat ongeveer gelijk aan wat het menselijk oog waarneemt. Alles daarboven heet tele, alles daaronder heet groothoek. Met dit tooltje van Tamron of Nikon kan je kijken wat voor een beeldhoek bij welke brandpuntsafstand hoort. |