Dit blijft tot de dag van vandaag een struikelblok in het antwoorden van vraagstukken waarin treinen en auto’s verondersteld worden met snelheden te bewegen in de orde van grootte van de lichtsnelheid. Het is een absurde voorstelling van zaken om keihard te beweren dat relativistische effecten, welke optreden met elementaire deeltjes in reële experimenten waarin überhaupt nooit sprake is van twee rechtlijnig bewegende inertiaalstelsels, 1 op 1 overdraagbaar zijn op treinen. De stelling dat de lichtsnelheid voor alle waarnemers fundamenteel gelijk is een stelling waarop de relativiteitstheorie ontsproten is maar in de 40 jaar dat ik over relativiteit gelezen en gestudeerd heb is er geen bewijs langs me heen gekomen dat deze stelling hard maakt. De speciale relativiteitstheorie(SR), in de naakte vorm waarin het zijn gestalte heeft gekregen, is in geen enkele testsituatie realiseerbaar en het is zeker niet experimenteel te bewijzen dat voor treinen dezelfde regels gelden welke voor testdeeltjes gelden in experimenten waarin fundamenteel onderzoek wordt uitgevoerd.
Het is bekend dat een aantal relativistische relaties, voor hoe elektronen (en andere elementaire deeltjes) zich onder hoge snelheden gedragen, gebruikt worden voor het ontwerp deeltjesversnellers en dergelijke instrumenten. Ik noem maar even o.a. de Elektronen Laser bij FOM in Nieuwegein waarin elektronen tot haast de lichtsnelheid worden opgejaagd en door middel van magneetvelden periodieke versnellingen ondergaan en daardoor straling van een bepaalde frequentie creëren welke door middel van spiegels tot sterke pulsen worden opgebouwd. De soort fenomenen zoals relativistische massa en vervaltijd van deeltjes worden ten onrechte door velen als bewijs aangenomen dat als je vanuit een snelle trein (
v1~c) naar een ander snelle trein(
v2~-c) kijkt dat de andere trein dan hooguit met snelheid
c zal bewegen en dat daardoor de afstand tussen de twee treinen "gekrompen" zou zijn in verhouding tot de afstand zoals deze gezien wordt door een waarnemers buiten de trein. De algemene relativiteitstheorie(AR), voor zover deze bepaalde effecten min of meer in overeenstemming met waarnemingen beschrijft, kan je niet zomaar loslaten op situaties die niet te realiseren zijn. De bewering dat voor treinen optelling
(c+c)/(1+1)=c
zou gelden is slechts een loze kreet. Het is niet uitvoerbaar en het bewijs is niet te leveren. Dat dit soort relaties voor het "optellen" van snelheden voor elementaire deeltjes een handig stukje
gereedschap is voor onderzoekers is iets anders dan de stelling dat treinen zich aan deze
optelwiskunde zouden houden.
Als je je bezighoudt met zaken waar de relativiteitstheorie vat op heeft, moet je altijd denken in termen van "waar ben ik en hoe kijk ik er tegenaan."
Ja, maar ik wil hieraan toevoegen dat je experimenten waarin de AR theorie redelijke voorspellingen kan maken niet op de gebruikelijke manier kunt
bekijken zoals we gewend zijn naar treinen te kijken. Het proces
kijken wordt een strak gedefinieerde procedure met instrumenten waarmee
datasets geproduceerd worden. De
hoedanigheid van de gebruikte instrumenten spelen een belangrijke rol in de datasets die je krijgt (de interpretatie van het experiment hangt dus in grote mate af van het instrument).
Als voorbeeld noem ik een
akoestische snelheidsmeting tussen twee treinen. Als de relatieve snelheid van de treinen Mach 1 benaderd ontstaan er complexe en niet-lineaire akoestische effecten welke genadeloos de relaties welke voor lage snelheden redelijk goed werken naar de vuilnisbak verwijst. Dit effect is vergelijkbaar met meetopstellingen waarin het gedrag van elementaire deeltjes en fotonen gemeten wordt. De relativistische effecten zijn in dit
licht . . .

. . . geen schijn maar net zo reëel als de complexiteiten voor akoestische metingen. Je kunt echter niet deze experimentele resultaten extrapoleren naar situaties welke niet realiseerbaar zijn. Probeer eens een antwoord te vinden voor de vraag hoe een akoestische meting in een vacuüm plaatsvindt.
. . . .
Met dezelfde redenering kan je ook zeggen dat de afstand tussen de treinen voor de observant in het middelpunt na 1 seconde 600.000km is, terwijl de afstand voor de observant in de trein de afstand na 1 seconde 300.000km is. De afstand is gehalveerd.
Het is volstrekt duidelijk dat dit treinen-voorbeeld de onjuistheid van wat er gebeurd (of wat waar is) op tafel legt. De claim hier is dat op basis van de SR de afstand tussen de twee treinen
gehalveerd wordt. Dit is aantoonbaar onjuist. Laten we
aannemen dat de treinen fotonen zijn. Het feit dat er twee fotonen van elkaar weg bewegen met snelheid
c beteken dat na 10^
-8 seconde de fotonen 6 m van elkaar verwijderd zijn. . .(dit is een uitvoerbaar experiment)
Ongeacht hoe snel de deeltjes gaan, de afstand tussen twee
fotonen , na die ene nanoseconde, is zonder meer 6 m als we voor c=3*10^
8 m/s nemen. Dit is aantoonbaar door de fotoninslag op twee detectoren te registreren welke 6 m van elkaar verwijderd zijn (te meten met gebruik van meetlatten) en de inslagtijd te registreren met een klok.
De vraag wat vanuit de ene trein van de andere trein te zien zou zijn is niet beantwoordbaar omdat het een dergelijk experiment niet uitvoerbaar is. Ook de vraag wat de ene foton van de andere foton kan "zien" is niet aan de orde: fotonen kunnen immers niet zien. Om iets te zien is een signaal nodig dat uitgezonden wordt door het object dat we willen zien (of door middel van een signaal dat teruggekaatst wordt op het object dat we willen zien). De vraag hoe de fotonen elkaar
zien is derhalve volstrekt onzinnig en behoeft geen antwoord. Het enige aantoonbare feit is dat de fotonen na een nanoseconde op een afstand van 6 m zijn ingeslagen.
De zelfde onzinnigheid ontstaat als je met de stellingen van de SR gaat vragen hoe
ver de ene foton, na een nanoseconde, de andere foton van zichzelf verwijderd ziet. . .als ie zou kunnen zien, of als ie iets zou kunnen meten. . .hoe zou een foton een meetlat gebruiken? Het antwoord zou zijn dat geen van de twee fotonen bewogen zou hebben en dat ze dus nog op de zelfde locatie zouden zitten. . . immers de tijd zou voor hen stil staan en daardoor zou hun snelheid dus 0 zijn. . . .Dit wordt door SR-aanhangers ook geïnterpreteerd met het gebruik van het idee van lengtecontractie: omdat de klok van een foton stil zou staan zou de 6 m afstand tussen te fotonen 0 geworden zijn. Zo kan, volgens een SR-aanhanger, een foton een quasi logisch argument opvoeren:
"Ik beweeg wel met snelheid
c maar omdat mijn klok niet loopt meet ik altijd 0 meter als ik een lengte van iets gaat meten volgens de relatie L=vt. . .voor mij t=0, ongeacht hoe lang ik leef (

) en ik meet elke afstand dus altijd L=0 omdat SR-aanhangers stellen dat mijn
L= L'(1-c
2/c
2)
1/2=0
en dat daarom alles wat ik meet geen lengte heeft en ik in een platte wereld leef met 0 als diktemaat. . .ik besta gewoon niet!”
Zie je hoe idioot deze SR conclusies zijn?
Fotonen zijn geen wetenschappers die vragen stellen. Het enigste wat je in een experiment kan aantonen is wat meetbaar is: 6 m afstand na 1 nanaoseconde. Het is niet zinvol om op een foton een kokje te zetten en dat te beweren dat dat klokje stil staat omdat Einstein het zo bedacht heeft.