God laat zijn boosheid vanuit de hemel zien. Het is tegen alle godeloze en kwade dingen die mensen doen. Ze zijn zo kwaad dat ze nee zeggen tegen de waarheid. De waarheid over God is voor iedereen duidelijk. God heeft het duidelijk gemaakt.
Vanaf bet begin van de schepping is het mogelijk geweest om de Gods kwaliteiten te zien, die onzichtbaar zijn. Ik heb het over zijn eeuwige kracht en het feit dat hij God is. Die dingen kun je zien in wat hij gemaakt heeft. Dus niemand heeft een excuus voor wat hij doet.
Ze kenden God. Maar ze eerde hem niet als God. Ze danken hem niet. Hun gedachten werden waardeloos. Hun dwaze harten werden donker. Ze zeggen wijs te zijn. Maar hebben dwazen van zichzelf gemaakt. Ze hebben liever standbeelden van goden dan de glorieuze God die voor eeuwig leeft. Hun standbeelden van goden zijn gemaakt om te lijken op mensen, vogels, dieren en reptielen.
Dus God heeft ze laten gaan. Hij heeft het toegestaan te doen wat hun zondige harten wilden. Hij heeft ze hun sexuele zondes laten doen. Ze verontreinigden elkaars lichamen door wat ze deden.
Ze kozen een leugen in plaats van Gods waarheid. Ze aanbaden en dienden geschapen dingen. Ze aanbaden niet de Schapper. Maar hij moet voor eeuwig geprezen worden. Amen.
Dus God heeft ze laten gaan. Ze waren vol van schaamtelijke vervangens. Hun vrouwen deden onnatuurlijke sexuele handelingen. Op dezelfde manier, hun mannen keerden zich af van hun natuurlijke liefde voor vrouwen. Ze ontbrandde in sexuele verlangens naar elkaar. Mannen deden schaamtelijke dingen met andere mannen. Ze lijdden in hun lichamen voor de verkeerde dingen die ze deden.
Ze dachten dat het niet belangrijk was om God te kennen. God heeft ze hun gang laten gaan. Hij heeft ze toegestaan vieze gedachten te hebben. Ze deden dingen die ze niet zouden moeten doen.
Ze zijn vol van elke zonde, kwaad en ongodelijkheid. Ze willen meer dan ze nodig hebben. Ze plegen moord. Ze willen wat van andere mensen is. Ze vechten en bedriegen. Ze haten anderen. Ze zeggen gemene dingen over andere mensen. Ze vertellen leugens over hen. Ze haten God. Ze zijn ruw en trots. Ze scheppen op. Ze verzinnen nieuwe manieren om kwaad te doen. Ze luistenen niet naar hun ouders. Ze zijn dwaas. Ze zijn niet te vertrouwen. Ze zijn niet liefdevol en aardig.
Ze weten dat Gods geboden goed zijn. Ze weten dat degene die kwaad doet zou moeten sterven. Maar ze gaan door met het doen van diezelfde dingen. Ze keuren het ook goed als anderen ze doen.
Vanaf bet begin van de schepping is het mogelijk geweest om de Gods kwaliteiten te zien, die onzichtbaar zijn. Ik heb het over zijn eeuwige kracht en het feit dat hij God is. Die dingen kun je zien in wat hij gemaakt heeft. Dus niemand heeft een excuus voor wat hij doet.
Ze kenden God. Maar ze eerde hem niet als God. Ze danken hem niet. Hun gedachten werden waardeloos. Hun dwaze harten werden donker. Ze zeggen wijs te zijn. Maar hebben dwazen van zichzelf gemaakt. Ze hebben liever standbeelden van goden dan de glorieuze God die voor eeuwig leeft. Hun standbeelden van goden zijn gemaakt om te lijken op mensen, vogels, dieren en reptielen.
Dus God heeft ze laten gaan. Hij heeft het toegestaan te doen wat hun zondige harten wilden. Hij heeft ze hun sexuele zondes laten doen. Ze verontreinigden elkaars lichamen door wat ze deden.
Ze kozen een leugen in plaats van Gods waarheid. Ze aanbaden en dienden geschapen dingen. Ze aanbaden niet de Schapper. Maar hij moet voor eeuwig geprezen worden. Amen.
Dus God heeft ze laten gaan. Ze waren vol van schaamtelijke vervangens. Hun vrouwen deden onnatuurlijke sexuele handelingen. Op dezelfde manier, hun mannen keerden zich af van hun natuurlijke liefde voor vrouwen. Ze ontbrandde in sexuele verlangens naar elkaar. Mannen deden schaamtelijke dingen met andere mannen. Ze lijdden in hun lichamen voor de verkeerde dingen die ze deden.
Ze dachten dat het niet belangrijk was om God te kennen. God heeft ze hun gang laten gaan. Hij heeft ze toegestaan vieze gedachten te hebben. Ze deden dingen die ze niet zouden moeten doen.
Ze zijn vol van elke zonde, kwaad en ongodelijkheid. Ze willen meer dan ze nodig hebben. Ze plegen moord. Ze willen wat van andere mensen is. Ze vechten en bedriegen. Ze haten anderen. Ze zeggen gemene dingen over andere mensen. Ze vertellen leugens over hen. Ze haten God. Ze zijn ruw en trots. Ze scheppen op. Ze verzinnen nieuwe manieren om kwaad te doen. Ze luistenen niet naar hun ouders. Ze zijn dwaas. Ze zijn niet te vertrouwen. Ze zijn niet liefdevol en aardig.
Ze weten dat Gods geboden goed zijn. Ze weten dat degene die kwaad doet zou moeten sterven. Maar ze gaan door met het doen van diezelfde dingen. Ze keuren het ook goed als anderen ze doen.