Dit is een stuk wat ik onlangs heb geschreven voor een politicologisch tijdschrift, het leek me interessant om er ook hier een discussie over te starten. Het stuk behoeft verder weinig toelichting dunkt me, ik heb mijn eigen preferenties er dan ook stevig in verwerkt wat afdoende discussievoer op zou moeten leveren. 
In dit ‘verlichte’ tijdsgewricht van rationaliteit en individualisering is geen plaats ingeruimd voor laffe en kortzichtige behoudszucht. Dit is de opvatting die menig socialist, liberaal of sociaal-liberaal lijkt te zijn aangedaan wanneer de term conservatisme valt. In een beschouwing op de nasleep van de Franse revolutie werd het conservatisme als denkrichting echter geschaard tussen de andere veelvermogende Weltanschauungen welke op het politiek toneel van het verlichte Westen de toon aangaven: het socialisme en het liberalisme.
De twee denkrichtingen onderscheidden zich van het conservatisme door een mensbeeld ingegeven door de verlichtingsfilosofie; aan beide gaat een herwaardering van het kenvermogen van het individu vooraf en om dit verwaarloosd menselijk potentieel optimaal te benutten was een drastische breuk met het verleden noodzaak. Met de bewering dat de menselijke vermogens tot dan toe niet volledig werden benut verwees men echter naast het ancien régime destijds ook tweeduizend jaar aan menselijke ervaringen en instituties naar de geschiedkundige afvalhoop. De conservatieve kritiek op deze handelswijze bestond uit het opnieuw benadrukken van het gewicht en de betekenis van aloude instituties als het gezin en de gemeenschap voor het individu met daarnaast een herbezinning op de -in conservatieve ogen geringe- kenvermogens van de individuele mens.
Het is dit sociaal-liberaal mensbeeld dat Edmund Burke deed spreken van “the solid darkness of this enlightened age”, daarmee zijn onbehagen verwoordend over de visie van verlichtingsfilosofen op het cognitief vermogen van de enkeling. Zoals rechtsfilosoof A.A.M. Kinneging het verwoordde is er in de filosofie van zowel de liberalen als socialisten sprake van een ontkenning van wat de christenen de belasting met de erfzonde noemden en wat desgewenst ook kan worden geformuleerd als de neiging van de mens tot het kwaad. De instituties en tradities zoals door de eeuwen heen gevormd zouden de mens zowel moreel moeten opvoeden als sturen in een poging het individu keuzes te laten maken uit morele overweging. Dit in tegenstelling tot keuzes voortgekomen uit externe dwang. Kinneging stelt dat er vanuit conservatief oogpunt alleen dán sprake kan zijn van een waarlijk vrij individu.
Socialisten en liberalen verenigd hebben heden ten dage middels het prevaleren van het door hen geprefereerde utopisch mensbeeld echter een kader gecreëerd waarin de conservatieve maatschappijkritiek tot onbegrijpelijk is verworden. In het paradigma van de verlichtingsfilosofie is geen plaats ingeruimd voor een traditie gekant tegen de gedachte dat de mens van nature neigt tot het goede. De conservatieve vooronderstelling waarin men uitgaat van ’s mens neiging tot het kwade kan om die reden vandaag de dag enkel rekenen op een behoorlijke dosis onbegrip. Daarvoor kan verwezen worden naar het CDA, een van de weinige partijen die een lichtelijk conservatieve boodschap uitdraagt, maar tegenwoordig wat het normen- en waardendebat betreft eerder wordt gadegeslagen als roepende in de woestijn.
Het is in deze dat het conservatisme zijn tijdloze maatschappijkritiek moet herpakken en als herboren ten strijde moet trekken. De waarde en kracht van de conservatieve boodschap schuilt erin dat zij een kritische boodschap uitdraagt op de rol van instituties en de staat die zowel bij gelovigen als ongelovigen op een redelijk draagvlak kan rekenen. De conservatieve Weltanschauung combineert de liberale drang naar een compactere overheid met het socialistische streven naar meer sociale cohesie en is op het eerste oog dus een best of both worlds. Een breed gedragen beweging welke het belang van gezin, vereniging, en andere instituties benadrukt en daarnaast een kritische annotatie zet bij de vermogens van de individuele mens is wat het maatschappelijk debat op dit moment behoeft. Zoals Kinneging stelde is het nodig dat wij “een zeker wantrouwen jegens onszelf ontwikkelen, een zekere wilskracht en doorzettingsvermogen en de principiële weigering zich door kwaadwilligheid te laten leiden”. Met de terugkeer van dat besef is de eerste stap in elk geval gezet.
Bron:
Kinneging, A.A.M. (2000). ‘Het Conservatisme: Kritiek van de Verlichting en de Moderniteit.’ Philosophia Reformata. Vol. 65 no. 2