Naar aanleiding van bovenstaande quote uit Overlevingsdrang?, voel ik mij geroepen het selfish gene concept van wat kritiek te voorzien: Het is te ver doorgevoerd reductionisme, te sterk gebaseerd op het "one gene one function" paradigma waar de biologie nu eindelijk een beetje van verlost begint te geraken. Hoewel er zeker voorbeelden zijn van genenetische elementen die een selfish (dat wil zeggen "zelfstandig") evolutionair traject volgen, geldt voor de meeste genen dat zij niet te beschrijven zijn zonder het systeem, de cel of zelfs het organisme, als geheel in ogenschouw te nemen.Alleen de genen van dieren die zichzelf voortplanten bestaan.
Voor diegenen die niet goed thuis zijn in evolutiebiologie is het aan te raden dit eerst door te lezen: wikipedia over selfish genes
Een genetisch element (een gen, repetitieve sequentie, transposon, of wat dan ook) kan als "selfish" aangemerkt worden als het aan de voorwaarden voor evolutie voldoet: Het moet zichzelf kunnen voortplanten (of gereproduceerd worden, of door een populatie verspreid kunnen worden) en het moet een selectief voordeel opleveren voor zichzelf ten opzichte van iets anders.
Er zijn een aantal opvattingen van voortplanting van toepassing op genetische elementen. Ten eerste zijn er elementen (zoals transposons, sommige tandem repeats en 35s-rDNA ITS sequenties) die zich kunnen verspreiden door het genoom van 1 organisme. Deze hebben dus duidelijk een eigen, min of meer van het organisme onafhankelijk voortplantingsmechanisme, en zijn daarmee duidelijk als selfish te klassificeren. Maar dit zijn niet de selfish genes waar Dawkins op doelde, deze genetische elementen zijn eerder op te vatten als parasieten, die verder niet bijdragen aan de werking van de cel.
Ten tweede zijn er genetische elementen, zoals B-chromosomen, die zich verspreiden door een populatie. B-chromosomen kunnen zelfs genen dragen en zo hun eigen verspreiding begunstigen. Sommige gaan zelfs nog verder en zijn in staat evolutie in hun hosts uit te schakelen, en hoewel dit op langere termijn de gastheer kan vernietigen (ware het niet dat deze gastheer hier ook weer een verdedigingsmechanisme tegen heeft), draagt het beslist bij aan de verspreiding van het B-chromosoom. Ook deze genetische elementen zijn als selfish aan te merken, maar ook de genen op B-chromosomen zijn niet de selfish genes van Dawkins, hoewel zij het dichtst in de buurt komen. Zij verschillen namelijk van normale genen doordat zij ten eerste een eigen, van het hostgenoom onafhankelijke drager hebben, maar ten tweede doordat zij niet of nauwelijks deelnemen aan het normale functioneren van de cel. In ieder geval kan de cel zonder hen functioneren (Een B-chromosoom is per definitie een chromosoom dat gemist kan worden), en leveren zij de gastheer meestal geen selectief voordeel op.
Dan blijven de normale genen over. Deze genen liggen op de normale chromosomen, en hebben functies die essentieel zijn binnen het organisme. Dit zijn de genen waar Dawkins het over heeft als hij schrijft over selfish genes. Deze visie getuigt naar mijn mening van te ver gaand reductionisme. Slechts een klein deel van de genen is als selfish aan te merken, en bovendien is het in die gevallen slechts een triviale zienswijze, die geen revolutionaire inzichten oplevert.
Er zijn slechts een paar honderd genen voor enzymen en structuureiwitten benodigd om een primitief organisme op te bouwen. Verder zijn er nog enkele duizenden soortgelijke eiwitten die de hedendaagse organismen hun toegevoegde functies geven, zoals overleven op vreemde metabolieten of in andere omgevingen. Dit zijn dan meteen ook alle genen voor eiwitten die afzonderlijk te beschrijven zijn, en waarvoor een beschrijving in de zin van selfish genes, betekenis heeft. Echter, het is in het geval van deze genen vrij triviaal om hen te omschrijven als selfish: Het zijn de werkpaarden van een cel, hoewel ze een concrete functie toevoegen aan de cel hebben ze nauwelijks betekenis buiten hun regulatoir netwerk. Of je nu zegt dat het organisme evolutionair voordeel heeft omdat het (een van deze) genen heeft, of dat het gen selfish is omdat het door een toegevoegde waarde aan het organisme te bieden, zich weet te verspreiden, is geen groot onderscheid. Deze genen kunnen in ieder geval niet "los" komen te staan van de cel: Zij hebben alleen betekenis binnen de regulatie die de cel op hen uitvoert.
De andere genen, de overgrote meerderheid, heeft totaal nietszeggende functies als "transcriptiefactor", "kinase", "receptor", enzovoorts: Eiwitten die betrokken zijn bij de regulatie van de enzymen en structuureiwitten die cellen opbouwen. Deze eiwitten ontlenen hun gehele betekenis aan het doeleiwit wat ze fosforyleren, detecteren of transcriberen. Of aan het eiwit waar hun doeleiwit interactie mee heeft. Of het eiwit waarmee een eiwit tien stappen verder in de keten een interactie mee heeft.
Maar zelfs met dergelijk ketendenken kom je er niet. Niet alleen geldt dat het eiwit vele interacties heeft met andere eiwitten, het kan ook betrokken zijn als intermediair in verschillende ketens. En een enkele respons kan soms alleen optreden indien diverse specifieke intermediairen aangeschakeld zijn. Hierdoor kan bijvoorbeeld gelden dat alleen als intermediairen 2, 4 en 5 door verschillende signaaltransductieketens geactiveerd worden, respons A optreedt, terwijl wanneer 1, 3 en 4 tegelijk geactiveerd zijn, respons B optreedt en als 1, 4 en 5 geactiveerd worden, C optreedt, enzovoorts. Wat dat betreft kunnen de interacties tussen eiwitten misschien nog het beste beschreven worden in termen van een neuraal netwerk, waarbij de toestand van vele nodes het eindresultaat bepaalt, maar de toestand van 1 enkele node volstrekt geen betekenis heeft, uitzonderingen daargelaten.
Hiermee is het dus ook uitgesloten dat zij een onafhankelijk selectievoordeel hebben. Hun lot is verwoven met dat van tientallen, honderden andere regulatiore eiwitten, en het lot van die eiwitten weer met evenzoveel anderen. Gans het raderwerk staat stil, wanneer deze genen een "eigen" selectievoordeel zouden najagen, en dat kan dus onmogelijk een selectievoordeel zijn.
Deze genen kunnen dus onmogelijk als "selfish" beschreven worden, daarvoor zijn ze tezeer verweven met andere genen. Weliswaar zou je kunnen pogen "ketens", ofwel alle eiwitten die samen een organisme een functie geven, als selfish element aan te duiden, maar ook dat is niet mogelijk gezien de verwevenheid van genfuncties, zie mijn analogie met een neuraal netwerk. De enige zinvolle beschrijving is die van het totale systeem van alle genen en genproducten en relaties daartussen, ofwel de levende cel of het organisme. Daarmee is het organisme nog steeds de basale eenheid waarop evolutie plaats vindt, en niet het gen. Uitzonderingen, zoals de (vele) parasietachtige genetische elementen die ik eerder beschreef, natuurlijk daargelaten. Maar deze visie is niet door te trekken naar de normale genen binnen een organisme.