edit:
"Er is geen dichotomie [tweedeling] van lichaam en ziel in het O[ude] T[estament]. De Israëliet zag de dingen concreet, in hun totaliteit, en derhalve beschouwde hij mensen als personen en niet als samenstellingen. De term nepes [ne´fesj], hoewel vertaald met ons woord ziel, betekent nooit ziel als onderscheiden van het lichaam of van de individuele persoon. . . . De term [psu´che] is in het N[ieuwe] T[estament] het woord dat overeenkomt met nepes. Het kan het levensbeginsel, het leven zelf, of het levende wezen betekenen." - New Catholic Encyclopedia (1967), Deel XIII, blz. 449, 450.
"Het Hebreeuwse woord voor 'ziel' (nefesh, dat wat ademt) werd door Mozes gebruikt . . . in de betekenis van een 'levend wezen' en was evenzeer van toepassing op niet-menselijke wezens. . . . In het Nieuwe Testament was het gebruik van psyche ('ziel') te vergelijken met dat van nefesh." - New Encyclopædia Britannica (1976), Macropædia, Deel 15, blz. 152.
"Het geloof dat de ziel na de ontbinding van het lichaam voortbestaat, is eerder een zaak van filosofische of theologische speculatie dan van eenvoudig geloof, en wordt dienovereenkomstig nergens uitdrukkelijk in de Heilige Schrift geleerd." - The Jewish Encyclopedia (1910), Deel VI, blz. 564.
"De christelijke opvatting over een door God geschapen geestelijke ziel die bij de ontvangenis in het lichaam wordt gebracht om de mens tot een levend geheel te maken, is de vrucht van een langdurige ontwikkeling in de christelijke filosofie. Pas met Orígenes [gestorven ca. 254 G.T.] in het oosten en St.-Augustinus [gestorven 430 G.T.] in het westen werd vastgesteld dat de ziel een geestelijke substantie was en werd er een filosofisch begrip gevormd omtrent haar natuur. . . . Zijn [Augustinus'] leerstelling . . . was veel (met inbegrip van enige tekortkomingen) verschuldigd aan het neoplatonisme." - New Catholic Encyclopedia (1967), Deel XIII, blz. 452, 454.
"Het begrip onsterfelijkheid is een voortbrengsel van het Griekse denken, terwijl de hoop op een opstanding tot de joodse denkwereld behoort. . . . Na de veroveringen van Alexander nam het judaïsme geleidelijk Griekse denkbeelden in zich op." - Dictionnaire Encyclopédique de la Bible, onder redactie van Alexandre Westphal, Deel 2, blz. 557.
"De onsterfelijkheid van de ziel is een Grieks begrip dat in oude mysteriecultussen werd gevormd en door Plato werd uitgewerkt." - Presbyterian Life, 1 mei 1970, blz. 35.
"Menen wij dat de dood iets is? . . . Is hij iets anders dan de scheiding van ziel en lichaam? En is dood zijn niet dit, dat enerzijds het lichaam van de ziel gescheiden alleen op zichzelf bestaat, en dat anderzijds de ziel van het lichaam gescheiden op zichzelf bestaat? Is de dood soms iets anders dan dit? . . . De ziel, nietwaar, neemt de dood niet aan? Neen. Dus is de ziel onsterfelijk? Ja." - Plato's "Phaedo", hfdst. 9, 55, zoals gepubliceerd in Plato Dialogen (1982), vertaling dr. M. A. Schwartz, Prisma-boeken 2042, blz. 134, 193.
"Het probleem van de onsterfelijkheid genoot, zoals wij hebben gezien, de oprechte belangstelling van de Babylonische theologen. . . . Noch het volk noch de leiders van het religieuze denken hebben ooit de mogelijkheid onder de ogen gezien dat iets dat tot bestaan was geroepen, volkomen teniet zou gaan. De dood was een overgang naar een ander soort leven." - The Religion of Babylonia and Assyria (Boston, 1898), M. Jastrow Jr., blz. 556.