Voor mijn opleiding heb ik een essay geschreven over individualisering. Het stuk mocht maar 1200 woorden zijn (ik zit er overheen), maar dat neemt niet weg dat ik het ook voor W&L een interessant stuk vond. Niet alles is, door de woordgrens, even duidelijk uitgelegd (het doelpubliek bestond uit mensen die er zelf ook mee bezig zijn - dus veel theorieen zijn hen al bekend). Het is redelijk wat leeswerk, maar ik denk dat het essay zeer valide vragen opwerkt over het individualisme en de voor- en nadelen die eraan kleven. Ik lees morgen alles nog op fouten door, maar ik denk dat het al wel postbaar is.
Individualisering is het proces waarbij mensen zich losmaken van de onderworpenheid aan de wil van anderen, de macht van groepsbeslissingen en eventueel van collectief geldende normen. Vrijheid staat voorop. Maar vormt niet juist die vrijheid, en diens consequenties, een gevaar voor het individu? Ik wil met dit essay de voordelen van de vrijheid die het individualisme biedt afwegen tegen de nadelen en daaruit een conclusie trekken.
De stelling is:
De vrijheid van het individualisme bedreigt het individu
<H4>Individualisering en de samenleving</H4>
De mens kan eigen ambities nastreven. Individualisering leidt tot een maatschappij waarin het individu niet langer gebonden is door collectieven. De sociale posities liggen niet langer vast (De Tocqueville, 1840) .
De vrijheid leidt tot onvrijheid. De maatschappij die ontstaat is gericht op het nastreven van eigen belangen. De Tocqueville (1840) vreest dat mensen niet langer meer in elkaar geinteresseerd zijn. Alleen machtige bureaucratische structuren kunnen een dergelijke geatomiseerde samenleving nog coördineren waardoor de vrijheid verdwijnt.
Het individu kan niet met de vrijheid overweg. Durkheim (1983) vreest dat mensen steeds minder goed kunnen kiezen als de keuzevrijheid toeneemt. Men kan niet terugvallen op collectieven en raakt geisoleerd. Fromm (1941) stelt dat het individu op zoek gaat naar wegen om de verantwoordelijkheid voor de vrijheid af te schuiven. Het nazisme is hier voor Fromm een voorbeeld van.
Het individu wordt doodgedrukt door de samenleving. In tegenstelling tot voorgaande autoriteiten ziet Weber (1958) de samenleving juist als bedreiging voor het individu. Hij vreest het ontstaan van enorme bureaucratische organisaties daar deze het beste passen bij de rationele en geindividualiseerde samenleving. Weber vreest dat zij het individu langzaam zullen dooddrukken.
<H4>Individualisering en maatschappelijke participatie</H4>
Het individu is vrij te kiezen waar hij/zij bij wil horen. In een geindividualiseerde samenleving is het individu niet langer gebonden door collectieven. Men is vrij om zelf te kiezen bij welke groepen, organisaties en verbonden men wil horen.
Het cement uit de samenleving verdwijnt. De Tocqueville (1840) vreest dat de mens enkel nog geinteresseerd is in het nastreven van het eigen belang en niet langer oog heeft voor de maatschappij. Putnam (2000) en Fukuyama (1995) stellen dat deze ontwikkeling het democratische karaker van onze samenleving ondermijnt en daarmee het individualisme zelf bedreigen. Juist de democratie biedt de voor individualisering benodigde vrijheid.
In de Verenigde Staten blijkt dat de maatschappelijke participatie dalende is. Sinds 1960 is de opkomst bij verkiezingen met een kwart gedaald (Lewis, 1998; Putnam, 2000). Het aantal mensen dat aanwezig is bij gemeentevergaderingen is, sinds 1973, gedaald met één derde (Roper Organization, 2001). Het rode kruis heeft sinds 1970 een daling gezien van 26 procent in het aantal vrijwilligers (Putnam, 2000).
Deze trend is echter nog niet zichtbaar in Nederland. Het aantal vrijwilligers is niet gedaald (Sociaal en Cultureel Planbureau [SCP], 1998). Men heeft nog steeds even veel contacten met buren, familieleden en vrienden als in 1975 (Scheepers & Janssen, 2001).
<H4>Individualisering en normen en waarden</H4>
Het individu is vrij eigen normen en waarden te kiezen. Normen en waarden werden vroeger opgelegd door het collectief waartoe men behoorde. Grote collectieven hebben door de individualisering niet langer de macht in de maatschappij. Men is vrij om zelf te kiezen welke normen en waarden men aanhangt.
Normen en waarden vervagen. Kerken vormden tot in vorige eeuw de grootste collectieven. Mede dankzij de sterke individualisering loopt Nederland in de secularisatie voorop in Europa. 60% van de jongeren is geen lid meer van een kerkelijke instantie (SCP, 2000). Enerzijds is het machtsverlies van de kerken een goede ontwikkeling daar zij niet langer invloed hebben op juridisch, politiek en economisch vlak (Weber, 1920). Anderzijds waren het de kerken die een grote rol speelden in het verspreiden van normen en waarden en het bieden van zinnegeving. Het verval van de kerken, en het ontstaan van vele kleine groepen met allemaal eigen sets normen en waarden heeft ertoe geleid dat normen noch waarden niet meer algemeen geldend zijn en geen dwingend karakter meer kennen (Zijderveld, 1983). Het individu heeft geen duidelijke morele houvast meer.
Er ontstaat een kille en zakelijke samenleving. Weber (1920) ziet, als gevolg van de vervaging van normen, een sterke doelrationaliteit ontstaan. Men handelt om concrete doeleinden te verwezenlijken, los van morele overwegingen. Weber vreest dat de samenleving hierdoor wel efficiënter, maar niet inzichtelijker en begrijpelijker wordt en ziet een kille en zakelijke wereld ontstaan. Het technische kunnen stijgt, maar de beheersing van dat kunnen daalt (Mannheim, 1935).
<H4>Individualisering en zelfbeheersing</H4>
Het individu wordt niet meer beheerst door anderen. De individualisering heeft de macht van de collectieven gebroken. Het heeft geleid tot een differentatie en specialisatie van functies waardoor mensen steeds afhankelijke van elkaar worden. In het belang van de samenwerking moet het individu in staat zijn zichzelf en diens behoeften te beheersen (Rousseau, 1762). Waar het vroeger collectieven waren die de mens beheersden, beheerst de mens nu zichzelf (Elias, 1939) .
Het uitstellen van behoeften door zelfbeheersing leidt tot stress. Freud (1930) stelt dat het uitstellen van de vervulling van behoeften kan leiden tot grote psychische stress. Volgens hem is juist de zelfbeheersing in de huidige maatschappij een voedingsbodem voor allerlei neurosen.
<H4>Individualisering en sociale gelijkheid</H4>
Rollen liggen niet langer vast. In een collectivistische samenlevingen is er een groot verschil zichtbaar tussen verschillende klassen en standen. De individualisering heeft het individu bevrijdt van dergelijke sociale stelsels. Mensen zijn vrij de eigen ambities na te streven. Rollen liggen niet langer vast (De Tocqueville, 1840).
De vrijheid van sociale positie is slechts schijn. Bourdieu (1984) concludeert dat de zelfontplooiing nog stuit op klassenbeperkingen. Bepalend voor de sociale positie is de hoeveelheid kapitaal die iemand bezit, en de samenstelling van dat kapitaal. Bourdieu onderscheidt cultureel en economisch kapitaal . Vanuit het perspectief van een bepaalde kapitaal-samenstelling kan gesproken worden over een gedomineerde en dominerende fractie. Zij die beschikken over veel kapitaal van een bepaalde samenstelling domineren zij die dat niet bezitten.
Alhoewel men de eigen ambities na kan streven, worden de grenzen gedefinieerd door de hoeveelheid en het type kapitaal waarover iemand beschikt. De sociale gelijkheid is voor Bourdieu slechts een illusie.
<H4>Individualisering en het gezin</H4>
Het gezin kent een autoritatief gezicht. Zelfcontrole en zelfstandigheid zijn, gedurende de opvoeding, grote idealen (Grotenhuis & Van der Zwaard, 1997). Het Nederlandse gezin, dat gekenmerkt wordt als het ‘onderhandelinghuishouden’ sluit hier goed bij aan (De Swaan, 1983). Ouders kunnen niet meer vertrouwen op verschillen in de machtsbasis, maar moeten ook oor hebben voor de argumenten van de kinderen. Het moderne gezin biedt meer ruimte voor individualisering van de leden, zowel in de zin van een eigen 'privacy' binnen het gezin als in de zin van ruimte voor individuele emotionele ontwikkeling (Zwaan, 1993).
Het opvoedingsproces is onzekerder geworden. Het opvoedingsproces wordt echter een stuk onzekerder (Doornenbal, 1996). Door het verdwijnen van normgevende instanties zoals kerken en collectieven als buren en familie is het voor ouders veel moeilijker een eigen weg te vinden in het opvoedingsproces. De opvoedingsonzekerheid leidt ertoe dat ouders de opvoeding over laten aan experts zoals psychologen en creches. Kinderen groeien op zonder aandacht van de ouders en ontwikkelen zich tot onzekere individueen die constant bevestiging zoeken (Lasch, 1977). Uit onderzoek blijkt dat de opvoedingsonzekerheid wel meevalt (Rispens, Hermanns & Meeus, 1996) .
Individualisme is de tegenpool van het gezin. Popenoe (1988) ziet het individualisme, waarin de nadruk ligt op zelfontplooiing en het nastreven van individuele doelen, als tegenpool van het gezinsleven. In Zweden, één van de meest geindividualiseerde landen in Europa, blijkt het aantal gesloten huwelijk te dalen. Het aantal ongehuwden, samenwonenden, echtscheidingen en één-ouder gezinnen stijgt (Popenoe, 1996). Een dergelijke trend is in Nederland echter nog niet zichtbaar. Uit een prognose van het CBS blijkt dat er over 20 jaar nog net zoveel gezinnen zijn (CBS, 2001). Jongeren hechten nog steeds dezelfde waarden aan gezinsleven en het hebben van kinderen (SCP, 1997). Aan de andere kant is er sprake van een groei in het aantal scheidingen en worden gezinnen steeds kleiner (Ultee, Aarts & Flaps, 1996).
<H4>Conclusie</H4>
De vrijheid, zo essentieel voor het individualisme, is datgene wat het individu bedreigt.
De mens is vrij om eigen ambities na te streven. Maar het gevaar dreigt dat de mens, in het nastreven van diens belangen, de maatschappij als geheel uit het oog verliest. Alleen door machtige bureaucratische structuren kan een dergelijke geatomiseerde samenleving nog gecoördineerd worden. De vrijheid verdwijnt.
Het uiteenvallen van collectieven leidt tot een maatschappij waarin een myriade aan normen en waarden heerst. Het is aan het individu om te kiezen. Dit komt met een grote verantwoord-elijkheid. Voor hen die deze verantwoordelijkheid niet kunnen of willen nemen is de individualistische samenleving een oord waarin men steeds meer geisoleerd raakt. De vrijheid isoleert.
De individualisering zou moeten leiden tot sociale gelijkheid. Alhoewel men de eigen ambities na kan streven, worden de grenzen gedefinieerd door de hoeveelheid en het type kapitaal waarover iemand beschikt. De vrijheid is beperkt.
De opvoeding wordt, door veranderingen in de opvoedingsstijl als gevolg van het individualisme, onzekerder voor de ouders. Bij gebrek aan houvast door collectieve structuren zoeken zij hulp bij experts met het risico dat de opvoeding uit handen gegeven wordt. Kinderen krijgen steeds minder aandacht van de ouders en groeien op tot onzekere individueen die constant naar bevestiging en acceptatie zoeken. De vrijheid hindert.
Maar zouden we terug willen? Het antwoord daarop is een eenduidig nee. De bevrijding van de collectieven heeft geleid tot veel positieve veranderingen. De negatieve gevolgen vormen de prijs die we moeten betalen voor onze verworven vrijheid. Maar deze gevolgen groeien naarmate de individualisering toeneemt. En het is juist een radicale individualisering die werkelijk bedreigend is. Zij is, met haar enorme vrijheid en haar consequenties, veel bedreigender dan de collectieve structuren die we lang geleden overwonnen hebben.
<H4>literatuur</H4>
Bourdieu, P. (1984). La Distinction. Parijs: PUF.
Centraal Bureau voor de Statistiek, (2001). Samenleven: nieuwe feiten over
relaties en gezinnen. Heerlen: CBS.
Doornenbal, J. (1998). Ouderschap als onderneming. Utrecht: Het Spectrum.
Durkheim, E. (1983). De la division du travail social. Parijs: PUF.
Elias, N. (1990). Het civilizatieproces: sociogenetische en psychogenetische
onderzoekingen. Utrecht: Het Spectrum.
Freud, S. (1930). Das unbehagen in der Kultur. Frankfurt: University of Frankfurt.
Fromm, E. (1941). Escape from Freedom. New York: Avon Books.
Fukuyama, F. (1995). Welvaart: de grondslagen van het economisch handelen.
Amsterdam: Contact.
Lasch, C. (1977). Haven in a Heartless World. New York: Basic Books.
Lewis. J. (1998). American Governments and Politics. New York: Avon Books.
Lieshout, P. van, Hosman, C. & Hutschemaekers, G. (1997). Geestelijke
volksgezondheid in Nederland. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Mannheim, K. (1935). Mensch und Gesellschaft im Zeitalter des Umbaus. Leiden.
Popenoe, D. (1988). Disturbing the Nest. New York: Aldine de Gruyter.
Popenoe, D. (1996). Life without Father. New York: Martin Kessler Books.
Putnam, R. D. (2000). Bowling Alone. The Collapse And Revival of American
Community. New York: Simon & Schuster.
Rispens, J., Hermanns, J.M.A. & Meeus, W.H.J. (1996). Opvoeden in Nederland.
Assen: Van Gorcum.
Roper Organization (2001). Government by the People. Storss: University of
Connecticticut.
Rousseau, J.J. (1762). The Social Contract. Paris: PUF.
Scheepers, P. & Janssen, J. (2001). Informele aspecten van sociaal kapitaal:
ontwikkelingen in Nederland 1970-1998. Mens en maatschappij, 76, 2.
Sociaal en Cultureel Planbureau (1997). Het gezinsrapport. Den Haag: SCP.
Sociaal en Cultureel Planbureau (1998). Sociaal en Cultureel Rapport 1998: 25 jaar
verandering. Den Haag: SCP.
Sociaal en Cultureel Planbureau (2000). Secularisatie in de jaren negentig. Den
Haag: SCP.
Swaan, A. (1983). De mens is de mens een zorg. Opstellen 1971-1981.
Amsterdam: Meulenhoff.
Tocqueville, A. De (1840). De la Démocratie en Amérique, vol I & II. Parijs: PUF
Ultee, W., Arts, W. & Flap, H. (1996). Sociologie: Vragen, uitspraken, bevindingen.
Groningen: Wolters Noordhoff.
Weber, M. (1920). Die protestantische ethik un der geist des kapitalismus.
Gesammelte Ausfsatze zur Religionsoziologie. Tubingen: University of Tubingen.
Weber, M. (1958). The City. New York: Avon Books.
Zijderveld, A.C. (1983). De culturele factor. Den Haag.
Zwaan, T. (1993). Familie, Huwelijk en Gezin in West-Europa. Amsterdam: Open
Universiteit
Individualisering is het proces waarbij mensen zich losmaken van de onderworpenheid aan de wil van anderen, de macht van groepsbeslissingen en eventueel van collectief geldende normen. Vrijheid staat voorop. Maar vormt niet juist die vrijheid, en diens consequenties, een gevaar voor het individu? Ik wil met dit essay de voordelen van de vrijheid die het individualisme biedt afwegen tegen de nadelen en daaruit een conclusie trekken.
De stelling is:
De vrijheid van het individualisme bedreigt het individu
<H4>Individualisering en de samenleving</H4>
De mens kan eigen ambities nastreven. Individualisering leidt tot een maatschappij waarin het individu niet langer gebonden is door collectieven. De sociale posities liggen niet langer vast (De Tocqueville, 1840) .
De vrijheid leidt tot onvrijheid. De maatschappij die ontstaat is gericht op het nastreven van eigen belangen. De Tocqueville (1840) vreest dat mensen niet langer meer in elkaar geinteresseerd zijn. Alleen machtige bureaucratische structuren kunnen een dergelijke geatomiseerde samenleving nog coördineren waardoor de vrijheid verdwijnt.
Het individu kan niet met de vrijheid overweg. Durkheim (1983) vreest dat mensen steeds minder goed kunnen kiezen als de keuzevrijheid toeneemt. Men kan niet terugvallen op collectieven en raakt geisoleerd. Fromm (1941) stelt dat het individu op zoek gaat naar wegen om de verantwoordelijkheid voor de vrijheid af te schuiven. Het nazisme is hier voor Fromm een voorbeeld van.
Het individu wordt doodgedrukt door de samenleving. In tegenstelling tot voorgaande autoriteiten ziet Weber (1958) de samenleving juist als bedreiging voor het individu. Hij vreest het ontstaan van enorme bureaucratische organisaties daar deze het beste passen bij de rationele en geindividualiseerde samenleving. Weber vreest dat zij het individu langzaam zullen dooddrukken.
<H4>Individualisering en maatschappelijke participatie</H4>
Het individu is vrij te kiezen waar hij/zij bij wil horen. In een geindividualiseerde samenleving is het individu niet langer gebonden door collectieven. Men is vrij om zelf te kiezen bij welke groepen, organisaties en verbonden men wil horen.
Het cement uit de samenleving verdwijnt. De Tocqueville (1840) vreest dat de mens enkel nog geinteresseerd is in het nastreven van het eigen belang en niet langer oog heeft voor de maatschappij. Putnam (2000) en Fukuyama (1995) stellen dat deze ontwikkeling het democratische karaker van onze samenleving ondermijnt en daarmee het individualisme zelf bedreigen. Juist de democratie biedt de voor individualisering benodigde vrijheid.
In de Verenigde Staten blijkt dat de maatschappelijke participatie dalende is. Sinds 1960 is de opkomst bij verkiezingen met een kwart gedaald (Lewis, 1998; Putnam, 2000). Het aantal mensen dat aanwezig is bij gemeentevergaderingen is, sinds 1973, gedaald met één derde (Roper Organization, 2001). Het rode kruis heeft sinds 1970 een daling gezien van 26 procent in het aantal vrijwilligers (Putnam, 2000).
Deze trend is echter nog niet zichtbaar in Nederland. Het aantal vrijwilligers is niet gedaald (Sociaal en Cultureel Planbureau [SCP], 1998). Men heeft nog steeds even veel contacten met buren, familieleden en vrienden als in 1975 (Scheepers & Janssen, 2001).
<H4>Individualisering en normen en waarden</H4>
Het individu is vrij eigen normen en waarden te kiezen. Normen en waarden werden vroeger opgelegd door het collectief waartoe men behoorde. Grote collectieven hebben door de individualisering niet langer de macht in de maatschappij. Men is vrij om zelf te kiezen welke normen en waarden men aanhangt.
Normen en waarden vervagen. Kerken vormden tot in vorige eeuw de grootste collectieven. Mede dankzij de sterke individualisering loopt Nederland in de secularisatie voorop in Europa. 60% van de jongeren is geen lid meer van een kerkelijke instantie (SCP, 2000). Enerzijds is het machtsverlies van de kerken een goede ontwikkeling daar zij niet langer invloed hebben op juridisch, politiek en economisch vlak (Weber, 1920). Anderzijds waren het de kerken die een grote rol speelden in het verspreiden van normen en waarden en het bieden van zinnegeving. Het verval van de kerken, en het ontstaan van vele kleine groepen met allemaal eigen sets normen en waarden heeft ertoe geleid dat normen noch waarden niet meer algemeen geldend zijn en geen dwingend karakter meer kennen (Zijderveld, 1983). Het individu heeft geen duidelijke morele houvast meer.
Er ontstaat een kille en zakelijke samenleving. Weber (1920) ziet, als gevolg van de vervaging van normen, een sterke doelrationaliteit ontstaan. Men handelt om concrete doeleinden te verwezenlijken, los van morele overwegingen. Weber vreest dat de samenleving hierdoor wel efficiënter, maar niet inzichtelijker en begrijpelijker wordt en ziet een kille en zakelijke wereld ontstaan. Het technische kunnen stijgt, maar de beheersing van dat kunnen daalt (Mannheim, 1935).
<H4>Individualisering en zelfbeheersing</H4>
Het individu wordt niet meer beheerst door anderen. De individualisering heeft de macht van de collectieven gebroken. Het heeft geleid tot een differentatie en specialisatie van functies waardoor mensen steeds afhankelijke van elkaar worden. In het belang van de samenwerking moet het individu in staat zijn zichzelf en diens behoeften te beheersen (Rousseau, 1762). Waar het vroeger collectieven waren die de mens beheersden, beheerst de mens nu zichzelf (Elias, 1939) .
Het uitstellen van behoeften door zelfbeheersing leidt tot stress. Freud (1930) stelt dat het uitstellen van de vervulling van behoeften kan leiden tot grote psychische stress. Volgens hem is juist de zelfbeheersing in de huidige maatschappij een voedingsbodem voor allerlei neurosen.
<H4>Individualisering en sociale gelijkheid</H4>
Rollen liggen niet langer vast. In een collectivistische samenlevingen is er een groot verschil zichtbaar tussen verschillende klassen en standen. De individualisering heeft het individu bevrijdt van dergelijke sociale stelsels. Mensen zijn vrij de eigen ambities na te streven. Rollen liggen niet langer vast (De Tocqueville, 1840).
De vrijheid van sociale positie is slechts schijn. Bourdieu (1984) concludeert dat de zelfontplooiing nog stuit op klassenbeperkingen. Bepalend voor de sociale positie is de hoeveelheid kapitaal die iemand bezit, en de samenstelling van dat kapitaal. Bourdieu onderscheidt cultureel en economisch kapitaal . Vanuit het perspectief van een bepaalde kapitaal-samenstelling kan gesproken worden over een gedomineerde en dominerende fractie. Zij die beschikken over veel kapitaal van een bepaalde samenstelling domineren zij die dat niet bezitten.
Alhoewel men de eigen ambities na kan streven, worden de grenzen gedefinieerd door de hoeveelheid en het type kapitaal waarover iemand beschikt. De sociale gelijkheid is voor Bourdieu slechts een illusie.
<H4>Individualisering en het gezin</H4>
Het gezin kent een autoritatief gezicht. Zelfcontrole en zelfstandigheid zijn, gedurende de opvoeding, grote idealen (Grotenhuis & Van der Zwaard, 1997). Het Nederlandse gezin, dat gekenmerkt wordt als het ‘onderhandelinghuishouden’ sluit hier goed bij aan (De Swaan, 1983). Ouders kunnen niet meer vertrouwen op verschillen in de machtsbasis, maar moeten ook oor hebben voor de argumenten van de kinderen. Het moderne gezin biedt meer ruimte voor individualisering van de leden, zowel in de zin van een eigen 'privacy' binnen het gezin als in de zin van ruimte voor individuele emotionele ontwikkeling (Zwaan, 1993).
Het opvoedingsproces is onzekerder geworden. Het opvoedingsproces wordt echter een stuk onzekerder (Doornenbal, 1996). Door het verdwijnen van normgevende instanties zoals kerken en collectieven als buren en familie is het voor ouders veel moeilijker een eigen weg te vinden in het opvoedingsproces. De opvoedingsonzekerheid leidt ertoe dat ouders de opvoeding over laten aan experts zoals psychologen en creches. Kinderen groeien op zonder aandacht van de ouders en ontwikkelen zich tot onzekere individueen die constant bevestiging zoeken (Lasch, 1977). Uit onderzoek blijkt dat de opvoedingsonzekerheid wel meevalt (Rispens, Hermanns & Meeus, 1996) .
Individualisme is de tegenpool van het gezin. Popenoe (1988) ziet het individualisme, waarin de nadruk ligt op zelfontplooiing en het nastreven van individuele doelen, als tegenpool van het gezinsleven. In Zweden, één van de meest geindividualiseerde landen in Europa, blijkt het aantal gesloten huwelijk te dalen. Het aantal ongehuwden, samenwonenden, echtscheidingen en één-ouder gezinnen stijgt (Popenoe, 1996). Een dergelijke trend is in Nederland echter nog niet zichtbaar. Uit een prognose van het CBS blijkt dat er over 20 jaar nog net zoveel gezinnen zijn (CBS, 2001). Jongeren hechten nog steeds dezelfde waarden aan gezinsleven en het hebben van kinderen (SCP, 1997). Aan de andere kant is er sprake van een groei in het aantal scheidingen en worden gezinnen steeds kleiner (Ultee, Aarts & Flaps, 1996).
<H4>Conclusie</H4>
De vrijheid, zo essentieel voor het individualisme, is datgene wat het individu bedreigt.
De mens is vrij om eigen ambities na te streven. Maar het gevaar dreigt dat de mens, in het nastreven van diens belangen, de maatschappij als geheel uit het oog verliest. Alleen door machtige bureaucratische structuren kan een dergelijke geatomiseerde samenleving nog gecoördineerd worden. De vrijheid verdwijnt.
Het uiteenvallen van collectieven leidt tot een maatschappij waarin een myriade aan normen en waarden heerst. Het is aan het individu om te kiezen. Dit komt met een grote verantwoord-elijkheid. Voor hen die deze verantwoordelijkheid niet kunnen of willen nemen is de individualistische samenleving een oord waarin men steeds meer geisoleerd raakt. De vrijheid isoleert.
De individualisering zou moeten leiden tot sociale gelijkheid. Alhoewel men de eigen ambities na kan streven, worden de grenzen gedefinieerd door de hoeveelheid en het type kapitaal waarover iemand beschikt. De vrijheid is beperkt.
De opvoeding wordt, door veranderingen in de opvoedingsstijl als gevolg van het individualisme, onzekerder voor de ouders. Bij gebrek aan houvast door collectieve structuren zoeken zij hulp bij experts met het risico dat de opvoeding uit handen gegeven wordt. Kinderen krijgen steeds minder aandacht van de ouders en groeien op tot onzekere individueen die constant naar bevestiging en acceptatie zoeken. De vrijheid hindert.
Maar zouden we terug willen? Het antwoord daarop is een eenduidig nee. De bevrijding van de collectieven heeft geleid tot veel positieve veranderingen. De negatieve gevolgen vormen de prijs die we moeten betalen voor onze verworven vrijheid. Maar deze gevolgen groeien naarmate de individualisering toeneemt. En het is juist een radicale individualisering die werkelijk bedreigend is. Zij is, met haar enorme vrijheid en haar consequenties, veel bedreigender dan de collectieve structuren die we lang geleden overwonnen hebben.
<H4>literatuur</H4>
Bourdieu, P. (1984). La Distinction. Parijs: PUF.
Centraal Bureau voor de Statistiek, (2001). Samenleven: nieuwe feiten over
relaties en gezinnen. Heerlen: CBS.
Doornenbal, J. (1998). Ouderschap als onderneming. Utrecht: Het Spectrum.
Durkheim, E. (1983). De la division du travail social. Parijs: PUF.
Elias, N. (1990). Het civilizatieproces: sociogenetische en psychogenetische
onderzoekingen. Utrecht: Het Spectrum.
Freud, S. (1930). Das unbehagen in der Kultur. Frankfurt: University of Frankfurt.
Fromm, E. (1941). Escape from Freedom. New York: Avon Books.
Fukuyama, F. (1995). Welvaart: de grondslagen van het economisch handelen.
Amsterdam: Contact.
Lasch, C. (1977). Haven in a Heartless World. New York: Basic Books.
Lewis. J. (1998). American Governments and Politics. New York: Avon Books.
Lieshout, P. van, Hosman, C. & Hutschemaekers, G. (1997). Geestelijke
volksgezondheid in Nederland. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Mannheim, K. (1935). Mensch und Gesellschaft im Zeitalter des Umbaus. Leiden.
Popenoe, D. (1988). Disturbing the Nest. New York: Aldine de Gruyter.
Popenoe, D. (1996). Life without Father. New York: Martin Kessler Books.
Putnam, R. D. (2000). Bowling Alone. The Collapse And Revival of American
Community. New York: Simon & Schuster.
Rispens, J., Hermanns, J.M.A. & Meeus, W.H.J. (1996). Opvoeden in Nederland.
Assen: Van Gorcum.
Roper Organization (2001). Government by the People. Storss: University of
Connecticticut.
Rousseau, J.J. (1762). The Social Contract. Paris: PUF.
Scheepers, P. & Janssen, J. (2001). Informele aspecten van sociaal kapitaal:
ontwikkelingen in Nederland 1970-1998. Mens en maatschappij, 76, 2.
Sociaal en Cultureel Planbureau (1997). Het gezinsrapport. Den Haag: SCP.
Sociaal en Cultureel Planbureau (1998). Sociaal en Cultureel Rapport 1998: 25 jaar
verandering. Den Haag: SCP.
Sociaal en Cultureel Planbureau (2000). Secularisatie in de jaren negentig. Den
Haag: SCP.
Swaan, A. (1983). De mens is de mens een zorg. Opstellen 1971-1981.
Amsterdam: Meulenhoff.
Tocqueville, A. De (1840). De la Démocratie en Amérique, vol I & II. Parijs: PUF
Ultee, W., Arts, W. & Flap, H. (1996). Sociologie: Vragen, uitspraken, bevindingen.
Groningen: Wolters Noordhoff.
Weber, M. (1920). Die protestantische ethik un der geist des kapitalismus.
Gesammelte Ausfsatze zur Religionsoziologie. Tubingen: University of Tubingen.
Weber, M. (1958). The City. New York: Avon Books.
Zijderveld, A.C. (1983). De culturele factor. Den Haag.
Zwaan, T. (1993). Familie, Huwelijk en Gezin in West-Europa. Amsterdam: Open
Universiteit