Introductie: Ik ben vrij technisch, had altijd negens en tienen voor scheikunde maar ben minder goed in wiskunde en dan specifiek (lange) formules & vergelijkingen.
Enkele onderwerpen die mij al jaren uitermate fascineren zijn de relativiteitstheorie, quantumtheorie en particle physics in het algemeen. Ik probeer er dan ook zo veel mogelijk over te lezen/zien zonder in formules te verzanden. Ik wil graag begrijpen hoe het werkt en zou het geweldig vinden als er quantumcomputers zouden komen (de mogelijkheden zouden eindeloos zijn) maar ik zie nog wat gaten in de theorie.
Vanavond was er een programma op Discovery genaamd 'beyond the cosmos' en het ging specifiek over quantum entanglement - deeltjesverstrengeling en deeltjes/golven.
Hun verhaal begon met een bowlingbaan, als analogie voor het 'twin slit' experiment - in plaats van pinnen staat er op het eind van de baan een papieren 'vangscherm' en vooraan een plaat met 2 gaten erin. Normaal zouden alle bowlingballen die door één van de twee 'spleten' gegooid worden op twee correlerende locaties in het vangscherm achteraan de baan terecht komen. De eerste 2 ballen (één voor elke spleet) maken dus een gat in het vangscherm waar de volgende ballen dus doorheen blijven schieten zonder de rest van het vangscherm te raken.
Herhaal je het experiment echter met lichtdeeltjes, dan krijg je een patroon op het vangscherm dat niet overeenkomt met de twee spleten vooraan de baan - je krijgt een gespreid patroon dat eerder overeenkomt met de sporen van een golfbeweging, aan de hand waarvan men in ieder geval wel een kans (in percentages) weer kan geven dat een geschoten deeltje op een bepaalde plaats terecht komt, maar geen absolute zekerheid.
Hun conclusie daaruit is dat de positie van een deeltje variabel is totdat je de meting verricht - vanaf dat moment is de positie bepaald.
Dat is op zich logisch. Als ik een loden bal weggooi ligt zijn eindpositie pas vast als hij tot stilstand komt in bijvoorbeeld het gras. Mocht ik door een vreemde hersenafwijking niet in staat zijn ronde vormen waar te nemen, zou ik de positie van de bal in zijn traject op bepaalde punten kunnen vastleggen door grote papieren schermen neer te zetten - ik zou dan aan de gaten kunnen bepalen waar de bal op dat moment was. De (kleine) weerstand die een papieren scherm biedt tegen deze loden bal beïnvloedt het traject echter wél.
Ga ik de verhoudingen veranderen (de papieren schermen worden hout en de bal is nu een pingpongballetje) dan bepaalt de meting mijn traject ineens wel heel sterk, zo sterk dat het voor mij erg merkbaar word: de bal eindigt bij het eerste scherm, zonder scherm (meting) was de bal veel verder gevlogen.
Omdat lichtdeeltjes zo ontzettend licht (no pun intended
) zijn, is het dus nogal wiedes dat je hun positie 'vastlegt' met een meting - er zijn nu eenmaal geen metingen te verzinnen die geen invloed uitoefenen op het te meten object.
Ik weiger echter te accepteren dat het deeltje 'overal had kunnen zijn' totdat jij zijn positie 'bepaalde' met jouw meting. Het deeltje had wel degelijke een voorbepaald traject, dit traject lag al vast vanaf het moment dat het deeltje afgevuurd werd, eventueel onderweg beïnvloed door magnetische velden, rondvliegende deeltjes waar het mee botst, etc. Dat jij dat traject tot een einde brengt door het deeltje op te vangen of wijzigt door het deeltje door een scherm te laten reizen (aldus de positie op dat moment aantonend) betekent toch zeker niet dat het hele traject voor de meting over alle mogelijke routes tegelijk verliep? Kanstechnisch gezien uiteraard wel, maar fysiek niet.
Net als Schrödingers poezenexperiment: Dat jij pas na het openen van het deksel ontdekt of de poes al dan niet overleden is, betekent toch niet dat die poes tegelijkertijd dood en levend was voor jij het deksel optilde? Dat atoom is wel of niet vervallen op een bepaald moment, daar heb jij geen invloed over, je kunt gewoon niet over alle meetinformatie beschikken om het moment waarop het gebeurt, te voorspellen!
Tweede onderwerp in het programma: Verstrengeling. Ik ga ervanuit dat de mensen die hier willen reageren er minstens zoveel (zo niet meer) vanaf weten dan ik, dus ik ga het principe niet helemaal uitleggen, maar het komt erop neer dat men stelt dat wanneer twee deeltjes verstrengeld zijn, ze dat blijven, ongeacht de afstand die jij er daarna tussen creëert. Als jij vervolgens een meting doet op een deeltje en daarmee (volgens de theorie) zijn positie of 'spin' (het voorbeeld in het programma) vastlegt, bepaal jij die waarde ook direct voor het andere deeltje, maar dan omgekeerd.
Ik wil niet tegen de theoriën van enkele van de grootste geleerden van ons tijdperk ingaan, maar ik denk dat het gewoon hogwash is
. Het zou geweldig zijn als het kon uiteraard (ze speculeren o.a. over de theoretische inzetbaarheid voor teleportatie) maar ik denk dat de eigenschappen van de deeltjes in kwestie al voor het scheiden bepaald is - dat is volgens mij juist inherent aan het hele principe van verstrengeling. Als ik twee magneten bij elkaar leg raken ze ook verstrengeld met elkaar, noord- tegen zuidpool.
Ik vergelijk het even voor de simpelheid (mijn simpelheid
) met twee theoretisch wrijvingsloze vliegwielen. Eentje heeft reeds een moment (draaing) en als ik deze twee tegen elkaar hou, zal het tweede wiel tegengesteld gaan draaien. Stel nu eens dat ze zo ontzettend snel draaien dat het voor het blote oog niet vast te stellen valt in welke richting ze draaien.
Al draaiende, haal ik ze van elkaar los en breng er eentje weg naar een compleet andere locatie. Wil ik kunnen waarnemen in welke richting mijn wiel draait, moet ik het afremmen. Dat doe ik tot op het punt dat ik de draairichting kan zien. De theorie impliceert dus dat ik daarmee direct de draairichting van het andere wiel (ver weg) vastleg, terwijl die al die tijd al bepaald wás, maar ik kon het niet waarnemen.
Nu beschrijft het programma in kwestie dat via 'experimenten' is aangetoond dat de door mij gemaakte vergelijking mank gaat. Ze hebben aangetoond dat de mate van communicatie die er toch verondersteld word te zijn tussen de verstrengelde deeltjes de grenzen te buiten gaat van wat onbekende, vooraf bepaalde factoren, kunnen bepalen - maar die worden niet beschreven. Kort door de bocht stelt men: 'we hebben het achteraf getest, het blijkt toch te kunnen kloppen'. En dat is voor mij niet voldoende, ik wil in een even zo simpele analogie als eerder met de bowlingbaan gedaan werd, kunnen terugvinden waarom die theorie dan wel mogelijk blijkt te zijn.
Ik denk dat de theorie van verstrengeling niks waard is, ongeacht de afstand tussen twee deeltjes, omdat het feit dat zo ooit wel lokaliteit hebben genoten (ze zijn immers op een bepaald punt een verstrengeld paar geworden) de mogelijkheid creëert dat ze tegenovergestelde waardes hebben kunnen vormen, net zoals de magneten: eentje pakt zuid, de andere noord.
Ik wil best accepteren als het kan, maar wie kan het me uitleggen?
Enkele onderwerpen die mij al jaren uitermate fascineren zijn de relativiteitstheorie, quantumtheorie en particle physics in het algemeen. Ik probeer er dan ook zo veel mogelijk over te lezen/zien zonder in formules te verzanden. Ik wil graag begrijpen hoe het werkt en zou het geweldig vinden als er quantumcomputers zouden komen (de mogelijkheden zouden eindeloos zijn) maar ik zie nog wat gaten in de theorie.
Vanavond was er een programma op Discovery genaamd 'beyond the cosmos' en het ging specifiek over quantum entanglement - deeltjesverstrengeling en deeltjes/golven.
Hun verhaal begon met een bowlingbaan, als analogie voor het 'twin slit' experiment - in plaats van pinnen staat er op het eind van de baan een papieren 'vangscherm' en vooraan een plaat met 2 gaten erin. Normaal zouden alle bowlingballen die door één van de twee 'spleten' gegooid worden op twee correlerende locaties in het vangscherm achteraan de baan terecht komen. De eerste 2 ballen (één voor elke spleet) maken dus een gat in het vangscherm waar de volgende ballen dus doorheen blijven schieten zonder de rest van het vangscherm te raken.
Herhaal je het experiment echter met lichtdeeltjes, dan krijg je een patroon op het vangscherm dat niet overeenkomt met de twee spleten vooraan de baan - je krijgt een gespreid patroon dat eerder overeenkomt met de sporen van een golfbeweging, aan de hand waarvan men in ieder geval wel een kans (in percentages) weer kan geven dat een geschoten deeltje op een bepaalde plaats terecht komt, maar geen absolute zekerheid.
Hun conclusie daaruit is dat de positie van een deeltje variabel is totdat je de meting verricht - vanaf dat moment is de positie bepaald.
Dat is op zich logisch. Als ik een loden bal weggooi ligt zijn eindpositie pas vast als hij tot stilstand komt in bijvoorbeeld het gras. Mocht ik door een vreemde hersenafwijking niet in staat zijn ronde vormen waar te nemen, zou ik de positie van de bal in zijn traject op bepaalde punten kunnen vastleggen door grote papieren schermen neer te zetten - ik zou dan aan de gaten kunnen bepalen waar de bal op dat moment was. De (kleine) weerstand die een papieren scherm biedt tegen deze loden bal beïnvloedt het traject echter wél.
Ga ik de verhoudingen veranderen (de papieren schermen worden hout en de bal is nu een pingpongballetje) dan bepaalt de meting mijn traject ineens wel heel sterk, zo sterk dat het voor mij erg merkbaar word: de bal eindigt bij het eerste scherm, zonder scherm (meting) was de bal veel verder gevlogen.
Omdat lichtdeeltjes zo ontzettend licht (no pun intended
Ik weiger echter te accepteren dat het deeltje 'overal had kunnen zijn' totdat jij zijn positie 'bepaalde' met jouw meting. Het deeltje had wel degelijke een voorbepaald traject, dit traject lag al vast vanaf het moment dat het deeltje afgevuurd werd, eventueel onderweg beïnvloed door magnetische velden, rondvliegende deeltjes waar het mee botst, etc. Dat jij dat traject tot een einde brengt door het deeltje op te vangen of wijzigt door het deeltje door een scherm te laten reizen (aldus de positie op dat moment aantonend) betekent toch zeker niet dat het hele traject voor de meting over alle mogelijke routes tegelijk verliep? Kanstechnisch gezien uiteraard wel, maar fysiek niet.
Net als Schrödingers poezenexperiment: Dat jij pas na het openen van het deksel ontdekt of de poes al dan niet overleden is, betekent toch niet dat die poes tegelijkertijd dood en levend was voor jij het deksel optilde? Dat atoom is wel of niet vervallen op een bepaald moment, daar heb jij geen invloed over, je kunt gewoon niet over alle meetinformatie beschikken om het moment waarop het gebeurt, te voorspellen!
Tweede onderwerp in het programma: Verstrengeling. Ik ga ervanuit dat de mensen die hier willen reageren er minstens zoveel (zo niet meer) vanaf weten dan ik, dus ik ga het principe niet helemaal uitleggen, maar het komt erop neer dat men stelt dat wanneer twee deeltjes verstrengeld zijn, ze dat blijven, ongeacht de afstand die jij er daarna tussen creëert. Als jij vervolgens een meting doet op een deeltje en daarmee (volgens de theorie) zijn positie of 'spin' (het voorbeeld in het programma) vastlegt, bepaal jij die waarde ook direct voor het andere deeltje, maar dan omgekeerd.
Ik wil niet tegen de theoriën van enkele van de grootste geleerden van ons tijdperk ingaan, maar ik denk dat het gewoon hogwash is
Ik vergelijk het even voor de simpelheid (mijn simpelheid
Al draaiende, haal ik ze van elkaar los en breng er eentje weg naar een compleet andere locatie. Wil ik kunnen waarnemen in welke richting mijn wiel draait, moet ik het afremmen. Dat doe ik tot op het punt dat ik de draairichting kan zien. De theorie impliceert dus dat ik daarmee direct de draairichting van het andere wiel (ver weg) vastleg, terwijl die al die tijd al bepaald wás, maar ik kon het niet waarnemen.
Nu beschrijft het programma in kwestie dat via 'experimenten' is aangetoond dat de door mij gemaakte vergelijking mank gaat. Ze hebben aangetoond dat de mate van communicatie die er toch verondersteld word te zijn tussen de verstrengelde deeltjes de grenzen te buiten gaat van wat onbekende, vooraf bepaalde factoren, kunnen bepalen - maar die worden niet beschreven. Kort door de bocht stelt men: 'we hebben het achteraf getest, het blijkt toch te kunnen kloppen'. En dat is voor mij niet voldoende, ik wil in een even zo simpele analogie als eerder met de bowlingbaan gedaan werd, kunnen terugvinden waarom die theorie dan wel mogelijk blijkt te zijn.
Ik denk dat de theorie van verstrengeling niks waard is, ongeacht de afstand tussen twee deeltjes, omdat het feit dat zo ooit wel lokaliteit hebben genoten (ze zijn immers op een bepaald punt een verstrengeld paar geworden) de mogelijkheid creëert dat ze tegenovergestelde waardes hebben kunnen vormen, net zoals de magneten: eentje pakt zuid, de andere noord.
Ik wil best accepteren als het kan, maar wie kan het me uitleggen?
[ Voor 3% gewijzigd door HTT-Thalan op 21-03-2012 21:20 ]