Onderstaand verhaal is een direct antwoord op de vraag of God bestaat. Het is nogal lang en droog, maar ach... dit forum heet Levensbeschouwing & Wetenschap en in onderstaand stukkie worden deze twee samengegoten.
---begin quote----
Telkens wanneer een verschijnsel waarneembaar, consequent en significant afwijkt van willekeurig gedrag, zonder waarneembare reden, dan is gerechtvaardigd om aan te nemen dat er een onzichtbare kracht of eenheid bestaat die de oorzaak is van dat verschijnsel. We moeten nu verder gaan en ons afvragen of er in de wetenschap een principe bestaat dat ons kan vertellen wat waarschijnlijk is en wat onwaarschijnlijk. Mogelijke verschijnselen zijn meestal willekeurig, terwijl onwaarschijnlijke meestal het resultaat zijn van een of andere onzichtbare kracht (als er natuurlijke geen waarneembare reden is).
Er bestaat inderdaad zo'n principe. Het is de tweede wet van de thermodynamica, die voor het eerst werd opgesteld door de Franse ingenieur Carnot en de Duitser Clausius. We zullen twee formuleringen van deze wet nader bekijken, de ene is informeel en heuristisch, de andere preciezer en formeler. Beide formuleringen zijn echter wetenschappelijk correct.
De eerste bewering is: wanorde is waarschijnlijk en orde is onwaarschijnlijk. Of, wat nader uitgewerkt: orde, structuur en complexiteit zijn onwaarschijnlijk terwijl wanorde, eenvoud en uniformiteit waarschijnlijk zijn. Het is niet moeilijk om te zien dat deze stelling waar is, want orde vertegenwoordigt slechts een paar specifieke vormen, terwijl elke logisch mogelijke vorm wanorde vertegenwoordigt. Laten we hier wat dieper op in gaan.
Stel dat we een stapel bakstenen vergelijken met een goed gebouwd huis. De stapel bakstenen vertegenwoordigt wanorde en het stenen huis orde. Als wij het stenen huis, steen voor steen, willen veranderen in een stapel bakstenen, dan kunnen we dit op elke logische manier doen. We kunnen elke steen pakken als eerste steen, en elke als tweede, enzovoorts. Alle mogelijkheden leiden tot een stapel stenen. Maar als wij een stapel stenen willen veranderen in een stenen huis, dan kunnen wij dit niet op iedere mogelijke manier doen. Wij kunnen, bijvoorbeeld, niet eerder de bovenste steen plaatsen wanneer we niet eerst een zeker aantal lagere stenen hebben geplaatst. Hieruit volgt dat het veranderen van een stenen huis in een stapel stenen een proces vertegenwoordigt dat van orde leidt tot wanorde, of van het onwaarschijnlijke naar het waarschijnlijke. En het veranderen van een stapel stenen in een goed gebouwd stenen huis vertegenwoordigt een proces dat leidt van wanorde naar orde, dat wil zeggen van het waarschijnlijke naar het onwaarschijnlijke.
Dus, als wij midden in het bos een huis bouwen en er vijftig jaar lang niet naar omkijken, dan moeten we niet verbaasd zijn dat het huis verworden is tot een stapel stenen. Maar als we een stapel stenen in het bos achterlaten en hem onder dezelfde omstandigheden vijftig jaar achterlaten, dan zouden we zeer verbaasd zijn om er na die tijd een goed gebouwd huis te vinden. De verbazing die we dan zouden ervaren vertegenwoordigt onze intuïtie van de waarheid van de tweede wet van de thermo-dynamica.
Laten we nu overgaan tot de tweede, formelere verklaring van deze wet. We beginnen met een paar definities. Met een fysisch systeem bedoelen we iedere fysieke eenheid (voorwerp) of verzameling van zulke eenheden. De eenheden waaruit een fysisch systeem is opgebouwd noemen we de componenten, en iedere verzameling van componenten van een systeem noemen we een subsysteem. Een geïsoleerd fysisch systeem is er een dat geen energie van buiten ontvangt. Onze bewering is nu: in ieder geïsoleerd fysisch systeem zal de wanorde toenemen. Als het systeem geïsoleerd blijft dan zal de wanorde dusdanig toenemen dat het een staat bereikt die bekend staat als volslagen wanorde (maximale entropie). Het systeem verkeert dan in een stabiele staat, omdat het dan niet meer aan verandering onderhevig is, tenzij we van buiten af energie toedienen. Anders gezegd: ieder systeem verwordt tot wanorde als het "aan zich zelf wordt overgelaten."
Deze formulering van de tweede wet van de thermo-dynamica leidt natuurlijk tot de vraag of er werkelijk zo'n geïsoleerd fysisch systeem bestaat. Voor zover we weten bestaat er geen volledig geïsoleerd systeem (tenzij we het hele universum als een gesloten systeem beschouwen, hetgeen ook betwijfeld wordt). De meeste energie van ons solarsysteem komt bijvoorbeeld van de zon, maar er zijn enkele stralings- en energiebronnen van buiten het solarsysteem. Er zijn echter veel relatief geïsoleerde systemen, en binnen deze systemen is de tweede wet van de thermo-dynamica altijd bevestigd. Deze wet is werkelijk één van de meest geverifieerde en gevalideerde van alle wetenschappelijke wetten.
Een heel belangrijk punt moeten we hier echter benadrukken. De tweede wet van de thermo-dynamica stelt dat ieder geïsoleerd systeem noodzakelijkerwijs degenereert tot wanorde, maar dit sluit niet uit dat ook niet-geïsoleerde systemen niet kunnen degenereren.Om deze degeneratie te voorkomen is het meestal niet voldoende om zomaar lukraak energie aan het systeem toe te voegen. De energie moet zodanig worden toegediend en in zo'n vorm dat het systeem in staat is om iets van die energie om te zetten in orde (of om de energie te gebruiken om haar structuur complexer te maken). Hoe zoiets zal plaatsvinden zal van het systeem zelf afhangen (de verbanden die er bestaan tussen de componenten van een systeem), hoe het systeem zich ontwikkelt, en hoe de wisselwerking is met de buitenwereld.
Laten we twee voorbeelden geven. Men gaat er van uit dat de Browniaanse beweging van luchtmoleculen in een afgesloten ruimte volledig willekeurig is. Laten we aannemen dat er een fles zeer vluchtig parfum in deze ruimte wordt opengedaan. De beginsituatie, met al het parfum in de fles, vertegenwoordigt orde. Zodra het parfum uit de fles ontsnapt en begint te vervliegen, zorgt de Browniaanse beweging van luchtmoleculen ervoor dat het parfum zich snel verspreidt totdat het gelijkelijk over de kamer is verdeeld. Dit is de natuurlijke degeneratie tot wanorde, geheel verklaarbaar door de willekeurige aard van de Browniaanse beweging. Stel dat we het experiment iets aanpassen door er stralingswarmte van een bron van buiten aan toe te voegen. De toegenomen luchttemperatuur zal er alleen voor zorgen dat de Browniaanse beweging sneller wordt en daardoor de verspreiding van de parfum versnelt (en dus de degeneratie tot wanorde). In dit geval zal de toevoeging van energie van buitenaf niet resulteren in een ontwikkeling naar orde.
Als tweede voorbeeld beschouwen we de groei van de gebladerde plantensystemen op aarde, die afhankelijk zijn van het proces van fotosynthese binnen het bladersysteem van de plant. Fotosynthese gebruikt direct zonlicht als energiebron van buitenaf. Als het zonlicht volledig zou worden weggenomen en vervangen door een andere energiebron (bijvoorbeeld warmte) dan zouden deze planten niet groeien. Hieruit volgt dat de interne structuur van een bladplant het gebruik van een zekere vorm van energie van buitenaf (direct zonlicht) toestaat, om de complexiteit van haar geheel te vergroten en zo te ontwikkelen naar een staat van grotere orde. Maar andere vormen van energie zullen niet resulteren in groei en grotere complexiteit (te veel energie kan er zelfs toe leiden dat het systeem wordt vernietigd).
De waarneembare wereld (zichtbare werkelijkheid) is dus samengesteld uit fysische systemen. Sommige daarvan ontwikkelen zich van een minder waarschijnlijke naar een meer waarschijnlijke staat, andere zijn (min of meer) statisch of stabiel en weer andere ontwikkelen zich van een meer waarschijnlijke naar een minder waarschijnlijke staat. Systemen van het eerste type zijn het gevolg van een willekeurig proces. De stabiele systemen bevinden zich of in een staat van volslagen wanorde of worden constant gehouden door het voortdurend toevoegen van energie van buitenaf (bijvoorbeeld de dissipatieve systemen van Prigogine). Die systemen die een ontwikkeling laten zien van een meer waarschijnlijke naar een minder waarschijnlijke staat kunnen niet het gevolg zijn van een willekeurig proces. De oorzaak van zo'n groeipatroon kan alleen het waarneembaar toedienen van energie zijn (zoals een plant groeit dankzij de zonneënergie) of anders is er een niet-waarneembare kracht. Dit laatste geval gaan we nu nader beschouwen.
4. God bestaat
Als we denken aan alle fysische systemen die er in het waarneembare universum zijn en ons afvragen welke van deze systemen de meest gecompliceerde is, van de hoogste orde en het meest gestructureerd, dan is er maar één duidelijk en ondubbelzinnig antwoord: de mens. Om preciezer te zijn de menselijke hersenen en het centrale zenuwstelsel. Volgens een vooraanstaand neuroloog vormen ze "de meest geavanceerde verzameling van zich gedragende eenheden van het universum". Vergeleken met alle andere bekende fysische systemen, zowel natuurlijke als kunstmatige, is de fysische mens veruit de meest complexe en van de hoogste orde. Van nu af aan spreek ik over de mens als de fysische mens, en niet over de mens in een metaforische, culturele of geestelijke betekenis.
Wij kunnen al een eerste conclusie trekken: aangezien de mens de hoogst geordende structuur in de bekende waarneembare wereld is, is hij de meest onwaarschijnlijke van alle fysische systemen en dus is het hoogst onwaarschijnlijk dat de mens door een willekeurig proces is ontstaan. Dus, laten we eens kijken naar het proces dat de mens deed ontstaan - het proces dat we evolutie noemen.
Eerst moeten we de feiten (voor zover we ze kennen) vaststellen van het evolutieproces. Het waarneembare van het verschijnsel evolutie vinden we voornamelijk in fossielen, die in afzettingslagen zijn aangetroffen op verschillende plaatsen op aarde. Als de fossielen elkaar zouden tegenspreken of niet éénduidig zouden zijn dan zouden we grote problemen hebben om deze gegevens uit te leggen. Dit is echter niet het geval. In alle afzettingen vinden we hetzelfde basispatroon, namelijk dat hogere, meer complexe vormen van leven volgen op de meer eenvoudige, minder complexe vormen. Met andere woorden, het proces van evolutie is er een van complexificatie. Er is een ontwikkeling zichtbaar van relatieve eenvoud en wanorde naar relatieve complexiteit en orde. Het is dus een ontwikkelingsproces van meer waarschijnlijke patronen naar minder waarschijnlijke.
Hoewel we gemakkelijk verstrikt kunnen raken in een discussie over hoelang het fysische universum bestaat, en het zonnestelsel, of de aarde zelf; of over hoelang de voorwaarden voor leven op aarde aanwezig waren voordat het leven werkelijk verscheen, het basispatroon is overduidelijk. De aarde bestaat al enkele miljarden jaren (vele deskundigen schatten dat de aarde zo'n 4,5 miljard jaar oud is). Algemeen wordt aangenomen dat de blauw-groene alg de allereerste vorm van leven was en dat dit ongeveer 2 miljard jaar geleden begon. Na het verschijnen van de alg was er een lange periode (misschien wel een miljard jaar) waarin dit de enige vorm van leven was. Op het moment dat de alg overvloedig aanwezig was verschenen er vroege vormen van plantaardig leven.
Door middel van datering door radioactiviteit, en andere soortgelijke methoden, is met hoge mate van zekerheid vastgesteld dat de allereerste weekdieren (het eerste teken van dierlijk leven) niet eerder dan 500 miljoen jaar geleden op aarde voorkwamen. Het evolutieproces, van ééncellige diertjes tot de verschijning van de volwassen mens (ongeveer 50.000 jaar geleden) duurde ongeveer 500 miljoen jaar, en dat is geologisch gezien een vrij korte tijd. Dit toont aan dat er geen tijd was voor zoiets als "onbegrensde" of "open einde" experimenten in de evolutie. Daar komt nog bij dat het aantal soorten dat bestaan heeft tussen de ééncellige organismen en de volwassen mens ongeveer op 1000 wordt geschat. In alle gevallen was er sprake van een proces dat leidde van een lager (en dus waarschijnlijker) naar een hoger (en dus minder waarschijnlijk) patroon. Ten slotte laat het bewijsmateriaal uit de fossielen zien dat de evolutie geen gelijkmatig en geleidelijk proces was. Integendeel, er waren lange perioden van stabiliteit, die werden onderbroken door veel kortere perioden van snelle verandering.
Evolutie is een duidelijk voorbeeld van een proces dat een significante en consequente afwijking van willekeur laat zien. Binnen een specifieke en begrensde tijdseenheid trad er een consequente en terugkerende beweging op van meer waarschijnlijke naar minder waarschijnlijke patronen. Het is daarom onwetenschappelijk en irrationeel om dit proces toe te schrijven aan het toeval. Als alle overgangen van de ene naar de andere soort toeval zouden zijn geweest dan zou dit hele proces duizend keer langer geduurd hebben dan nu de aarde oud is (en zo oud is het gehele universum niet eens).
In het licht van al deze overwegingen hebben wij het wetenschappelijke recht - we zijn het zelfs verplicht aan de logica van wetenschappelijke methodologie - om te concluderen dat het evolutieproces het resultaat is van de werking van een of andere niet-waarneembare kracht. De mens in het bijzonder, zijnde het eindprodukt van de evolutie, dankt zijn bestaan aan deze kracht. Ik noem deze kracht God, maar als deze naam u niet bevalt, noem het dan eenvoudig de kracht van de evolutie (of om preciezer te zijn, de kracht die de evolutie heeft voortgebracht en dus de mens).
---einde quote---
BRON: William S. Hatcher
voor het hele verhaal:
http://www.vizier.bahai.nl/151/bestaanvangod.html
Overigens zegt de opener van dit topic dat het 'niet echt boeit', maar dit is een vraag die de mensheid al sinds het bewustzijn boeit, denk ik.