Ik denk dat ik er nu wel klaar mee ben gezien het feit dat ik ook nog mijn voorzittersrol voor een andere zaak moet voorbereiden.
Het enige wat ik er nog in moet verwerken is de informatie uit de literatuur die ik nog moet inzien.
EDIT: @ mig29
Uiteraard, maar niet té uitgebreid, gezien het feit dat ik binnenkort ook weer tentamens heb
Als je geïnteresseerd bent in wat ik nu op papier heb voor gebruik tijden de zaak:
Argumentatie:
1. Consumentenkoop
Er is sprake van een consumentenkoop, art. 7:5 lid 1 BW: Witschge B.V. is een bedrijf, onze cliënt is een natuurlijk persoon die ten tijde van de aankoop niet handelde in uitoefening van een beroep of in naam van een bedrijf.
Artikel 7:6 lid 1 BW dicteert dat van de afdelingen 1-7 van de 1e titel van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van dwingend recht zijn, en hierin niet mag worden afgeweken ten nadele van de koper.
2. Non-conformiteit
De geleverde zaak is niet conform volgens art. 7:17 lid 1 en lid 2 BW, de zaak beantwoord niet aan de overeenkomst doordat deze niet de eigenschappen bezit die onze cliënt op grond van overeenkomst mocht verwachten, kennende een goed functionerende hemelwaterinstallatie.
Artikel 7:18 lid 3 BW versterkt dit argument:
Indien in geval van een koop de verkoper verplicht is zorg te dragen voor de installatie van de zaak en deze installatie ondeugdelijk is uitgevoerd, wordt dit gelijkgesteld aan een gebrek aan overeenstemming van de zaak aan de overeenkomst.
3. Gebrekkig product
Het betoog van de tegenpartij dat stelt dat niet Witschge, maar de fabrikant aansprakelijk is voor schade, faalt.
De geleverde zaak is niet gebrekkig, art 6:186 stelt:
Een product is gebrekkig, indien het niet de veiligheid biedt die men daarvan mag verwachten, alle omstandigheden in aanmerking genomen, en in het bijzonder:
a. de presentatie van het product;
b. het redelijkerwijs te verwachten gebruik van het product;
c. het tijdstip waarop het product in het verkeer werd gebracht.
Het product kan niet als onveilig bestempeld worden omdat het simpelweg niet onveilig is en dit ook nooit bewezen is, danwel gepoogd dit te insinueren. Het is slechts non-conform.
4. Schade-eis
Op grond van art. 7:24 lid 1 BW eisen wij schadevergoeding. Art. 7:24 BW stelt het volgende:
1. Indien op grond van een consumentenkoop een zaak is afgeleverd die niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten, heeft de koper jegens de verkoper recht op schadevergoeding overeenkomstig de afdelingen 9 en 10 van titel 1 van Boek 6.
2. Bestaat de tekortkoming in een gebrek als bedoeld in afdeling 3 van titel 3 van Boek 6, dan is de verkoper niet aansprakelijk voor schade als in die afdeling bedoeld, tenzij
a. hij het gebrek kende of behoorde te kennen,
b. hij de afwezigheid van het gebrek heeft toegezegd of
c. het betreft zaakschade terzake waarvan krachtens afdeling 3 van titel 3 van Boek 6 geen recht op vergoeding bestaat op grond van de in die afdeling geregelde franchise, onverminderd zijn verweren krachtens de afdelingen 9 en 10 van titel 1 van Boek 6.
Het is gebleken dat er sprake is geweest van een consumentenkoop en dat de geleverde zaak non-conform is. Lid 2 bevrijdt de verkoper tot betaling van schadevergoeding mits de schade veroorzaakt is door een tekortkoming in een gebrek als bedoeld in afdeling 3 van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk wetboek, het gaat hier in essentie om art. 6:185 BW en art. 6:186 BW. Eerder hebben wij aangetoond dat deze artikelen niet toepasbaar zijn binnen deze zaak. Sub a, b en c behoeven geen verdere behandeling daar deze alleen in het nadeel kunnen werken van de tegenpartij en ons verder geen aanzienlijk voordeel opleveren.
De schade die wij vorderen bestaat uit:
Misgelopen voordeel door het niet kunnen gebruiken van de installatie: €1.900,-
Kosten voor het in oorspronkelijke staat herstellen van de tuin: €9.000,-
Misgelopen rente over het aankoopbedrag (4% wettelijke rente): € 600,-
______+
Totaal: €11.500,-
5. Toerekening schade
Onze cliënt heeft door de vele reparatiepogingen overlast ondervonden in de vorm van continue werkzaamheden aan en rond zijn huis alsmede in de vorm van geruzie met Witschge. Tevens is de periode van 18 maanden waarin Witschge de zaak probeerde te repareren om zo haar kant van de overeenkomst na te komen onredelijk lang.
Art. 7:22 lid 1 BW stelt:
Beantwoordt het afgeleverde niet aan de overeenkomst, dan heeft bij een consumentenkoop de koper voorts de bevoegdheid om:
a. de overeenkomst te ontbinden, tenzij de afwijking van het overeengekomene, gezien haar geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt
b.[…]
lid 2 van hetzelfde artikel stelt dat de bovengenoemde bevoegdheden pas ontstaan wanneer herstel en vervanging onmogelijk zijn of van de verkoper niet gevergd kunnen worden, danwel de verkoper tekort is geschoten in een verplichting als bedoel in artikel 21 lid 3
Art. 7:21 lid 3 stelt dat de verkoper verplicht is om, mede gelet op de aard van de zaak en op het bijzondere gebruik van de zaak dat bij de overeenkomst is voorzien, binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de koper, zijn in lid 1 bedoelde verplichtingen na te komen.
De verplichtingen uit lid 1 die hier bedoeld worden zijn als volgt:
Beantwoordt het afgeleverde niet aan de overeenkomst, dan kan de koper eisen:
a. aflevering van het ontbrekende;
b. herstel van de afgeleverde zaak, mits de verkoper hier redelijkerwijs aan kan voldoen;
c. vervanging van de afgeleverde zaak[…]
Hetgeen waar Witschge toe verplicht is volgens lid 1, is herstel van de afgeleverde zaak, voorts is Witschge verplicht om aan deze verplichting te voldoen inachtnemend het nopende uit lid 3, dat stelt dat aan de betreffende verplichtingen uit lid 1 binnen redelijke termijn en zonder ernstige overlast voldaan moet worden voldaan.
Betoogd is dat de periode waarin Witschge trachtte na te komen en dat nog steeds wenst te doen -wat de periode verlengt- naar redelijke maatstaven onredelijk lang is. Tevens is betoogd dat onze cliënt het slachtoffer is geworden van ernstig overlast, dit betoog behoeft geen verdere uitleg.
De voorgaande punten leiden tot de conclusie dat Witschge niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit art. 7:21 lid 3 BW wat ten gevolge heeft dat onze cliënt toekomt: de bevoegdheden uit art. 7:21 lid 1 BW, kennende ontbinding van de overeenkomst.
Als gevolg van de ontbinding ontstaan er volgens art. 6:271 BW ongedaanmakingsverbintenissen. Deze ongedaanmakingsverbintenissen dienen all ontvangen prestaties die door de beide partijen waartussen de oorspronkelijke overeenkomst gold, terug te draaien, mits de aard van de prestatie uitsluit dat zij ongedaan gemaakt wordt.. Een overzicht volgt:
Onze cliënt heeft recht op de door hem betaalde aankoop- en- installatiekosten van € 15.000,-
De prestaties die Witschge toekomen zijn: het bezit van de hemelwaterinstallatie, de verrichte arbeid.
De aard van de laatste prestatie, arbeid, sluit overduidelijk uit dat zij ongedaan gemaakt wordt, immers, de prestatie bestaande uit arbeid die onze cliënt ontvangen heeft, kan niet ‘teruggegeven’ worden. Ergo treedt hiervoor een vergoedingen in de plaats ten belope van haar waarde op het tijdstip van ontvangst.
Echter, art. 6:277 lid 1 BW stelt:
Wordt een overeenkomst geheel of gedeeltelijk ontbonden, dan is de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, verplicht haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt.
In het verweerschrift van de verwerende partij wordt gesteld dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.
Citaat:
“1.Tekortkoming in de nakoming? Ja, hiervan is sprake, want de prestatie beantwoordt niet aan de overeenkomst. Het was immers de bedoeling een werkende hemelwaterinstallatie te leveren en te installeren, wat duidelijk niet het geval is. “
Hieruit blijkt ondubbelzinnig dat Witschge verplicht is de schade te vergoeden die onze cliënt lijdt als gevolg van de ontbinding.
De vergoeding voor de verrichte arbeid door Witschge die voor rekening zou komen van onze cliënt, zou vermogensschade veroorzaken bij onze cliënt. Zoals hiervoor is betoogd, komt geleden schade aan de kant van onze cliënt voor rekening van Witschge, omdat haar tekortkoming grond voor ontbinding heeft opgeleverd.
Naast dit primair betoog, betogen wij subsidiair het volgende:
Art. 6:272 BW stelt het volgende:
1. Sluit de aard van de prestatie uit dat zij ongedaan wordt gemaakt, dan treedt daarvoor een vergoeding in de plaats ten belope van haar waarde op het tijdstip van de ontvangst.
2. Heeft de prestatie niet aan de verbintenis beantwoord, dan wordt deze vergoeding beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger op dit tijdstip in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad.
In casu is het overduidelijk dat de prestatie niet aan de verbintenis heeft beantwoord, C. Zwijnenberg heeft immers niet de vruchten kunnen plukken van zijn aankoop, en heeft last gehad in de vorm van continue werkzaamheden in zijn tuin, telefoongesprekken met Witschge omwille het repareren van de hemelwaterinstallatie en administratieve rompslomp, deze negatieve gevolgen hebbende entiteiten zouden nooit vorm gekregen hebben als de prestatie wel aan de verbintenis had beantwoord. De prestatie had op het tijdstip van ontvangen en onder de gegeven omstandigheden slechts een verwaarloosbare waarde gezien het feit dat Witschge in de eerste plaats al een non-conform product heeft geleverd. Had Witschge wel een deugdelijk product geleverd, dan had zij verder ook niet hoeven te presteren.
6. Regresrecht
Wij willen de tegenpartij er vriendelijk op wijzen dat zij, mits zij veroordeeld worden tot het betalen van schadevergoeding op grond van art. 7:24 BW, d.m.v. het gebruik van art. 7:25 BW gebruik kunnen maken van het regresrecht om zo schadevergoeding te eisen van de fabrikant. Gezien het feit dat de tegenpartij overtuigd is van het feit dat de schuld bij de fabrikant ligt, achten wij dat zij voldoende capabel zijn om dit in een zaak tegen de fabrikant hard te maken. Wij bevelen de tegenpartij ten zeerste aan om de mogelijkheden te bekijken die hen rechtens toekomen.
Onze vorderingen samengevat:
Betaling van misgelopen voordeel: € 1.900,-
Betaling v.d. kosten v.h. in oorspronkelijke staat herstellen van de tuin: € 9.000,-
Terugbetaling aankoopbedrag: €15.000,-
Betaling van de misgelopen rente over €15.000,- (4% wettelijke rente): € 600,- ______+
Totaal: €26.500,-
De tegenpartij had al eerder aangegeven dat ze de schadepost van €9.000,- niet voldoende toegelicht vonden, dus heb ik ook zelf een leuke offerte van een hoveniersbedrijf opgemaakt om ze de mond te snoeren.