Hopelijk wordt deze TS WL-waardig gevonden door de mods
Het begrip "vrijheid van meningsuiting" duikt te pas en te onpas op in krantenartikels, in het journaal of zelfs op T.net. In eenzelfde conflict slagen vaak de verschillende partijen erin elkaar te beschuldigen dat recht te willen beknotten. Dit is tegelijk goed nieuws en slecht nieuws. Het goede nieuws is dat de vrijheid van meningsuiting zelf niet ter discussie staat. Het slechte nieuws is dat er over de invulling die aan dat begrip gegeven wordt weinig overeenstemming bestaat. Vandaar de dringende noodzaak om eens alles op een rijtje te zetten.
Eerst en vooral een stukje geschiedenis. Hoewel er kleinschalige precedenten zijn van vrijheid van meningsuiting in oudheid en in de vroege middeleeuwen (bij de Grieken en de Abbasiden) is onze vrijheid van meningsuiting in de eerste plaats een product van de Verlichting (17e/18e eeuw) in Frankrijk, die zich later uitbreidde naar de rest van West-Europa.
De kern van het Verlichtingsdenken is dat men de ratio moet gebruiken om tot de waarheid te komen. Hoe vaag deze omschrijving ook klinkt: ze duidt aan dat de intellectuele ontwikkeling der mensen hoog in het vaandel werd gehouden door de voorstanders van de Verlichting. Noodzakelijk hiervoor is dat men de mensen kan informeren. In die tijd was de voornaamste manier om een groot publiek te bereiken het drukken van pamfletten. Een groot aantal intellectuelen pleitten dan ook voor de vrijheid van pers; niet enkel in Frankrijk maar ook daar buiten (oa. Milton's Areopagitica). De bekendste pleitbezorger in Frankrijk was Voltaire:
Onder andere door deze passage wordt Voltaire vaak gezien als grondlegger van het moderne begrip van vrije meningsuiting. De in dit verband vaak aangehaalde quote van Voltaire is "I disapprove of what you say, but I will defend to the death your right to say it". Zonder twijfel een mooie uitspraak, maar een illustratie van Voltaires gedachtengoed door de Engelse S.G. Tallentyre in haar Voltaire-biografie. Niet van Voltaire zelf.
Na de Franse Revolutie draaide Napoleon meteen enkele verwezenlijkingen van die revolutie, waaronder de vrijheid van pers, af; maar het idee had zich toen al over heel West-Europa verspreid. In de Nederlandse Grondwet van 1815 komt dit tot uiting als "Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet" (artikel 7). In de Belgische grondwet van 1830 - ten dele gebaseerd op de Nederlandse - komt dit eveneens tevoorschijn: "De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukkers. Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd." (tegenwoordig artikel 25).
Vandaag staat in de Nederlandse grondwet de vrijheid van mening nog steeds niet expliciet vermeld. In de Belgische wetgeving daarentegen wél: "De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd." (artikel 19).
Voor beide landen geldt dat de vrijheid van pers en/of mening niet onbegrensd is: de staat behoudt zich het recht in te grijpen wanneer de wet overtreden wordt door die vrijheid.
Wat onthouden we hieruit?
1) Vrijheid van mening is een bijproduct van de persvrijheid.
2) Vrijheid van mening en vrijheid van pers zijn niet absoluut.
Het belang van het eerste punt wordt onderschat: het idee achter vrijheid van mening is het informeren van een publiek. Tegenwoordig wordt dat te vaak begrepen als het recht om luidop alles te mogen zeggen dat in je opkomt; of het nu zinnig is of niet. Zeker in Nederland is afgelopen decennium de debatcultuur veeleer uitgeroeid tot een scheldcultuur. Zo er een recht op vrij meningsuiting is, dan is dat bedoeld om een hoger doel te dienen. Door die vrijheid te allen tijde in te roepen krijgt men een uitholling van dat recht niet enkel op ethisch vlak, maar daaruit volgend ook op juridisch vlak – dwz. misbruiken van het recht op vrije meningsuiting zullen op termijn de definitie van dat begrip steeds enger maken.
Het tweede punt is een resultaat van de interactie tussen de verschillende rechten van een burger. Binnen hetzelfde rechtsniveau (bijvoorbeeld wetten) kan er een interpretatieprioriteit zijn. De artikelvolgorde kan daarbij een rol spelen, maar in de werkelijkheid ligt die verantwoordelijk bij de bevoegde rechter. Zo heeft in België artikel 22 "Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald." voorrang op bovenvermeld artikel 19 ivm. vrijheid van mening. In België was er recentelijk enige commotie omtrent het uit de rekken halen van het weekblad Humo, waarin een politiecommissaris en zijn secretaresse afgebeeld werden in allerlei pikante standjes. Langs alle kanten werd geschreeuwd dat dit een aanslag op de persvrijheid was, maar de rechter vond dat het recht op eerbiediging van die mensen hun privéleven voorrang had.
Een heikel punt is dat meningen vaak verkondigd worden over hele bevolkingsgroepen: over homo’s, over vreemdelingen, over vrouwen, over gehandicapten enz. Als groep hebben zij niet dezelfde rechten als de individuele burger. Hiervoor heeft men het begrip discriminatie uitgevonden: een ongeoorloofd onderscheid dat gemaakt wordt op grond van bepaalde kenmerken. In de Nederlandse Grondwet komt dit al in het allereerste artikel aan bod: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. ”. Daarnaast is er de wet van 2 maart 1994 (“Algemene wet gelijke behandeling”). In België is dit minder uitgesproken aanwezig in de Grondwet, doch het is af te leiden uit verschillende artikelen waarvan artikel 10 het voornaamste is:” “Er is in de Staat geen onderscheid van standen. De Belgen zijn gelijk voor de wet; (…) De gelijkheid van vrouwen en mannen is gewaarborgd.” De wet van 17 maart 2003 (“ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding”) is daarin uitdrukkelijker.
Het grote probleem is dat discriminatie in juridische zin voornamelijk gebruikt wordt wanneer het gaat over handelingen. Zo zal men bijvoorbeeld succesvol een werkgever dagen die consequent vrouwen voor eenzelfde arbeid een lager loon biedt dan mannen. Voor het verkondigen van meningen zit het helaas complexer ineen: wanneer het gerecht bij zulke zaken ingrijpt, dan dient zij creatief om te springen met de verschillende wetten en de interpretatie daarvan. Over het algemeen zal de manier waarop iets gezegd wordt het verschil maken tussen een discriminerende uitspraak en een niet-discriminerende uitspraak. Zo is er een groot verschil tussen bijvoorbeeld:
• Alle Marokkanen zijn gangsters
• Sommige Marokkanen zijn gangsters
De eerste uitspraak is een discriminerende uitspraak die stelt dat er crimineel gedrag is puur op basis van nationaliteit (terzijde: het begrip ras is onzin sinds de Homo Erectus uitgestorven is). De tweede uitspraak is daarentegen een legitieme mening.
De voormalige Nederlandse Minister Bot vatte het als volgt samen: “Gewettigde inperkingen zijn bijvoorbeeld wetten die smaad, discriminatie of het aanzetten tot geweld verbieden. In specifieke gevallen waarin de vrijheid van meningsuiting botst met dergelijke wettelijke bepalingen is het aan de rechter, niet aan de overheid, om te beslissen welk beginsel zwaarder moet wegen. ”
Het nuanceverschil in het eerder genoemde voorbeeld brengt ons bij de rol van politiek in dit alles; en dan wordt hier de politique politicienne bedoeld. Vaak zijn de zelfbenoemde grootste voorstanders van vrije meningsuiting poujadisten zoals Geert Wilders en Philip De Winter omdat hun retoriek aan kracht verliest wanneer nuance toegepast moet worden. De vraag die men zich moet stellen is of een eventueel overheidsingrijpen in hun discours het intellectuele debat staande houdt of het net vernietigt, zoals zijzelf beweren. Mijns inziens is het dat eerste.
Naast een popularisering van de politiek is een andere tendens het gebrek aan consequentie dat aan de dag gelegd wordt. De staat mag de vrijheid van mening reglementeren, maar dan moet ze wel haar eigen regels naleven en geen uitzonderingen verzinnen omwille van actuele thema’s. Net zoals het misbruiken van het recht op vrije meningsuiting de waarde er van teniet doet, ondergraaft inconsequentie de legitimiteit van de staat haar optreden. Voorbeelden van goede en slechte staatsinterventies:
• Het verbieden van Fitna zou een flagrante schending van de vrije meningsuiting geweest zijn. Elke bevolkingsgroep moet tegen kritiek kunnen, het is pas een probleem wanneer de inhoud discriminerend is. Kritiek en discriminatie is niet hetzelfde.
• Het verbieden van Blood & Honour-bijeenkomsten is, afgaande op wat daar zoal gezegd wordt (zie ook hun website), een geheel terechte beslissing (… die nog steeds niet genomen is in België). Zie ook lager.
• Het zit niet altijd zo simpel in elkaar: het Vlaams Belang heeft het recht te betogen, maar het verbieden van hun betoging (door de Brusselse burgemeester) doorheen de migrantenbuurt was dan weer terecht gezien dit een fysieke provocatie was die de openbare veiligheid in het gevaar had kunnen brengen. Hier krijgt de overheidstaak om de fysieke integriteit van de burgers te bewaren voorrang op de vrijheid van meningsuiting.
• Het verbieden van neo-nazistische propaganda waarin tot discriminatie en geweld aangezet worden is helemaal terecht, maar het verbod op negationisme (dwz. ontkennen dat de gaskamers bestaan hebben) is de grootste aanslag op de vrije meningsuiting in onze contreien de laatste 20 jaar (en bovendien contraproductief).
Het allerlaatste punt verdient extra aandacht omdat om een of andere reden een groot maatschappelijk draagvlak hiervoor bestaat. Het is nochtans verschrikkelijk inconsequent: als men de ene onzin verbied moet men de andere onzin ook verbieden. Men kan dan ook, bijvoorbeeld, het creationisme verbieden. Men kan zelfs meteen alles verbieden dat niet strookt met de algemene consensus – maar is er dan nog vrijheid van mening?
Tenslotte nog een paragraaf over het internet. Een goeie vraag is of anno 2008 de overheidsmiddelen om in te grijpen wanneer men met meningen en opinies de wet overtreedt nog wel afdoende zijn. Zoals elke Tweaker weet: eens iets op het internet is krijg je het er niet meer af. Door het globale karakter van het internet is het echter onmogelijk voor een nationale overheid om controle uit te oefenen. Die anarchie heeft haar voordelen maar ook haar nadelen: spam, kinderporno en fora vol anonieme scheldproza. Een treffend voorbeeld van het Nederlandse Meldpunt Discriminatie Internet (MDI): “Ik vind het fijn om op die manier mijn agressie met betrekking tot kanker Marokkanen lekker anoniem op het Internet te botvieren. Ook ik vind dat alle zwarten en Marokkanen de gaskamer in moeten”. De grootste vraag voor de toekomst wordt ongetwijfeld hoe de wetgever hier mee gaat omgaan.
Graag jullie bedenkingen bij deze post (die wat tot een klad-essay uitgegroeid is en daardoor niet altijd even coherent overkomt).
Het begrip "vrijheid van meningsuiting" duikt te pas en te onpas op in krantenartikels, in het journaal of zelfs op T.net. In eenzelfde conflict slagen vaak de verschillende partijen erin elkaar te beschuldigen dat recht te willen beknotten. Dit is tegelijk goed nieuws en slecht nieuws. Het goede nieuws is dat de vrijheid van meningsuiting zelf niet ter discussie staat. Het slechte nieuws is dat er over de invulling die aan dat begrip gegeven wordt weinig overeenstemming bestaat. Vandaar de dringende noodzaak om eens alles op een rijtje te zetten.
Eerst en vooral een stukje geschiedenis. Hoewel er kleinschalige precedenten zijn van vrijheid van meningsuiting in oudheid en in de vroege middeleeuwen (bij de Grieken en de Abbasiden) is onze vrijheid van meningsuiting in de eerste plaats een product van de Verlichting (17e/18e eeuw) in Frankrijk, die zich later uitbreidde naar de rest van West-Europa.
De kern van het Verlichtingsdenken is dat men de ratio moet gebruiken om tot de waarheid te komen. Hoe vaag deze omschrijving ook klinkt: ze duidt aan dat de intellectuele ontwikkeling der mensen hoog in het vaandel werd gehouden door de voorstanders van de Verlichting. Noodzakelijk hiervoor is dat men de mensen kan informeren. In die tijd was de voornaamste manier om een groot publiek te bereiken het drukken van pamfletten. Een groot aantal intellectuelen pleitten dan ook voor de vrijheid van pers; niet enkel in Frankrijk maar ook daar buiten (oa. Milton's Areopagitica). De bekendste pleitbezorger in Frankrijk was Voltaire:
(vertaling)Le droit de dire et d’imprimer ce que nous pensons est le droit de tout homme libre, dont on ne saurait le priver sans exercer la tyrannie la plus odieuse (...) Soutenons la liberté de la presse, c’est la base de toutes les autres libertés, c’est par là qu’on s’éclaire mutuellement. Chaque citoyen peut parler par écrit à la nation, et chaque lecteur examine à loisir, et sans passion, ce que ce compatriote lui dit par la voie de la presse. Nos cercles peuvent quelquefois être tumultueux : ce n’est que dans le recueillement du cabinet qu’on peut bien juger (...)
(uit: Questions sur les miracles)Het recht om te zeggen en af te drukken wat we denken is het recht van elke vrije mens, dat men (hem) niet zou kunnen ontzeggen zonder de afschuwelijkste tirannie uit te oefenen(...) De persvrijheid onderhouden, dat is de basis van alle andere vrijheden, het is op die manier dat we ons gezamenlijk verlichten. Elke burger mag zijn stem laten horen door een schrijven gericht aan de overheid, en elke lezer onderzoekt op zijn gemak, en zonder passie, datgene dat zijn landgenoot hem laat weten via de pers. Onze kringen kunnen soms tumultueus zijn: het is enkel in de beslotenheid van het bureau dat men goed kan oordelen(...)
Onder andere door deze passage wordt Voltaire vaak gezien als grondlegger van het moderne begrip van vrije meningsuiting. De in dit verband vaak aangehaalde quote van Voltaire is "I disapprove of what you say, but I will defend to the death your right to say it". Zonder twijfel een mooie uitspraak, maar een illustratie van Voltaires gedachtengoed door de Engelse S.G. Tallentyre in haar Voltaire-biografie. Niet van Voltaire zelf.
Na de Franse Revolutie draaide Napoleon meteen enkele verwezenlijkingen van die revolutie, waaronder de vrijheid van pers, af; maar het idee had zich toen al over heel West-Europa verspreid. In de Nederlandse Grondwet van 1815 komt dit tot uiting als "Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet" (artikel 7). In de Belgische grondwet van 1830 - ten dele gebaseerd op de Nederlandse - komt dit eveneens tevoorschijn: "De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukkers. Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd." (tegenwoordig artikel 25).
Vandaag staat in de Nederlandse grondwet de vrijheid van mening nog steeds niet expliciet vermeld. In de Belgische wetgeving daarentegen wél: "De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd." (artikel 19).
Voor beide landen geldt dat de vrijheid van pers en/of mening niet onbegrensd is: de staat behoudt zich het recht in te grijpen wanneer de wet overtreden wordt door die vrijheid.
Wat onthouden we hieruit?
1) Vrijheid van mening is een bijproduct van de persvrijheid.
2) Vrijheid van mening en vrijheid van pers zijn niet absoluut.
Het belang van het eerste punt wordt onderschat: het idee achter vrijheid van mening is het informeren van een publiek. Tegenwoordig wordt dat te vaak begrepen als het recht om luidop alles te mogen zeggen dat in je opkomt; of het nu zinnig is of niet. Zeker in Nederland is afgelopen decennium de debatcultuur veeleer uitgeroeid tot een scheldcultuur. Zo er een recht op vrij meningsuiting is, dan is dat bedoeld om een hoger doel te dienen. Door die vrijheid te allen tijde in te roepen krijgt men een uitholling van dat recht niet enkel op ethisch vlak, maar daaruit volgend ook op juridisch vlak – dwz. misbruiken van het recht op vrije meningsuiting zullen op termijn de definitie van dat begrip steeds enger maken.
Het tweede punt is een resultaat van de interactie tussen de verschillende rechten van een burger. Binnen hetzelfde rechtsniveau (bijvoorbeeld wetten) kan er een interpretatieprioriteit zijn. De artikelvolgorde kan daarbij een rol spelen, maar in de werkelijkheid ligt die verantwoordelijk bij de bevoegde rechter. Zo heeft in België artikel 22 "Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald." voorrang op bovenvermeld artikel 19 ivm. vrijheid van mening. In België was er recentelijk enige commotie omtrent het uit de rekken halen van het weekblad Humo, waarin een politiecommissaris en zijn secretaresse afgebeeld werden in allerlei pikante standjes. Langs alle kanten werd geschreeuwd dat dit een aanslag op de persvrijheid was, maar de rechter vond dat het recht op eerbiediging van die mensen hun privéleven voorrang had.
Een heikel punt is dat meningen vaak verkondigd worden over hele bevolkingsgroepen: over homo’s, over vreemdelingen, over vrouwen, over gehandicapten enz. Als groep hebben zij niet dezelfde rechten als de individuele burger. Hiervoor heeft men het begrip discriminatie uitgevonden: een ongeoorloofd onderscheid dat gemaakt wordt op grond van bepaalde kenmerken. In de Nederlandse Grondwet komt dit al in het allereerste artikel aan bod: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. ”. Daarnaast is er de wet van 2 maart 1994 (“Algemene wet gelijke behandeling”). In België is dit minder uitgesproken aanwezig in de Grondwet, doch het is af te leiden uit verschillende artikelen waarvan artikel 10 het voornaamste is:” “Er is in de Staat geen onderscheid van standen. De Belgen zijn gelijk voor de wet; (…) De gelijkheid van vrouwen en mannen is gewaarborgd.” De wet van 17 maart 2003 (“ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding”) is daarin uitdrukkelijker.
Het grote probleem is dat discriminatie in juridische zin voornamelijk gebruikt wordt wanneer het gaat over handelingen. Zo zal men bijvoorbeeld succesvol een werkgever dagen die consequent vrouwen voor eenzelfde arbeid een lager loon biedt dan mannen. Voor het verkondigen van meningen zit het helaas complexer ineen: wanneer het gerecht bij zulke zaken ingrijpt, dan dient zij creatief om te springen met de verschillende wetten en de interpretatie daarvan. Over het algemeen zal de manier waarop iets gezegd wordt het verschil maken tussen een discriminerende uitspraak en een niet-discriminerende uitspraak. Zo is er een groot verschil tussen bijvoorbeeld:
• Alle Marokkanen zijn gangsters
• Sommige Marokkanen zijn gangsters
De eerste uitspraak is een discriminerende uitspraak die stelt dat er crimineel gedrag is puur op basis van nationaliteit (terzijde: het begrip ras is onzin sinds de Homo Erectus uitgestorven is). De tweede uitspraak is daarentegen een legitieme mening.
De voormalige Nederlandse Minister Bot vatte het als volgt samen: “Gewettigde inperkingen zijn bijvoorbeeld wetten die smaad, discriminatie of het aanzetten tot geweld verbieden. In specifieke gevallen waarin de vrijheid van meningsuiting botst met dergelijke wettelijke bepalingen is het aan de rechter, niet aan de overheid, om te beslissen welk beginsel zwaarder moet wegen. ”
Het nuanceverschil in het eerder genoemde voorbeeld brengt ons bij de rol van politiek in dit alles; en dan wordt hier de politique politicienne bedoeld. Vaak zijn de zelfbenoemde grootste voorstanders van vrije meningsuiting poujadisten zoals Geert Wilders en Philip De Winter omdat hun retoriek aan kracht verliest wanneer nuance toegepast moet worden. De vraag die men zich moet stellen is of een eventueel overheidsingrijpen in hun discours het intellectuele debat staande houdt of het net vernietigt, zoals zijzelf beweren. Mijns inziens is het dat eerste.
Naast een popularisering van de politiek is een andere tendens het gebrek aan consequentie dat aan de dag gelegd wordt. De staat mag de vrijheid van mening reglementeren, maar dan moet ze wel haar eigen regels naleven en geen uitzonderingen verzinnen omwille van actuele thema’s. Net zoals het misbruiken van het recht op vrije meningsuiting de waarde er van teniet doet, ondergraaft inconsequentie de legitimiteit van de staat haar optreden. Voorbeelden van goede en slechte staatsinterventies:
• Het verbieden van Fitna zou een flagrante schending van de vrije meningsuiting geweest zijn. Elke bevolkingsgroep moet tegen kritiek kunnen, het is pas een probleem wanneer de inhoud discriminerend is. Kritiek en discriminatie is niet hetzelfde.
• Het verbieden van Blood & Honour-bijeenkomsten is, afgaande op wat daar zoal gezegd wordt (zie ook hun website), een geheel terechte beslissing (… die nog steeds niet genomen is in België). Zie ook lager.
• Het zit niet altijd zo simpel in elkaar: het Vlaams Belang heeft het recht te betogen, maar het verbieden van hun betoging (door de Brusselse burgemeester) doorheen de migrantenbuurt was dan weer terecht gezien dit een fysieke provocatie was die de openbare veiligheid in het gevaar had kunnen brengen. Hier krijgt de overheidstaak om de fysieke integriteit van de burgers te bewaren voorrang op de vrijheid van meningsuiting.
• Het verbieden van neo-nazistische propaganda waarin tot discriminatie en geweld aangezet worden is helemaal terecht, maar het verbod op negationisme (dwz. ontkennen dat de gaskamers bestaan hebben) is de grootste aanslag op de vrije meningsuiting in onze contreien de laatste 20 jaar (en bovendien contraproductief).
Het allerlaatste punt verdient extra aandacht omdat om een of andere reden een groot maatschappelijk draagvlak hiervoor bestaat. Het is nochtans verschrikkelijk inconsequent: als men de ene onzin verbied moet men de andere onzin ook verbieden. Men kan dan ook, bijvoorbeeld, het creationisme verbieden. Men kan zelfs meteen alles verbieden dat niet strookt met de algemene consensus – maar is er dan nog vrijheid van mening?
Tenslotte nog een paragraaf over het internet. Een goeie vraag is of anno 2008 de overheidsmiddelen om in te grijpen wanneer men met meningen en opinies de wet overtreedt nog wel afdoende zijn. Zoals elke Tweaker weet: eens iets op het internet is krijg je het er niet meer af. Door het globale karakter van het internet is het echter onmogelijk voor een nationale overheid om controle uit te oefenen. Die anarchie heeft haar voordelen maar ook haar nadelen: spam, kinderporno en fora vol anonieme scheldproza. Een treffend voorbeeld van het Nederlandse Meldpunt Discriminatie Internet (MDI): “Ik vind het fijn om op die manier mijn agressie met betrekking tot kanker Marokkanen lekker anoniem op het Internet te botvieren. Ook ik vind dat alle zwarten en Marokkanen de gaskamer in moeten”. De grootste vraag voor de toekomst wordt ongetwijfeld hoe de wetgever hier mee gaat omgaan.
Graag jullie bedenkingen bij deze post (die wat tot een klad-essay uitgegroeid is en daardoor niet altijd even coherent overkomt).
[ Voor 200% gewijzigd door YellowOnline op 01-12-2008 22:18 . Reden: Haakje vergeten. lol, dat geeft 200% edited ^^ ]