Antwoorden, redenaties en discussies zijn van harte welkom.
Vraag 16: Je hand past precies om een ronde trapleuning, zodat dat duim en middelvinger elkaar kunnen raken. Wat gebeurt er als je een handschoen aantrekt en je hand om de leuning legt?
A. Er ontstaat een gat tussen duim en middelvinger.
B. Het past nog steeds precies.
C. De duim en de middelvinger overlappen elkaar een beetje.
Vraag 17: Ik gooi een aantal keer met een munt, iemand anders gooit één keer meer. Hoe groot is de kans dat hij vaker kop gooit dan ik?
A. Die kans is een half.
B. Die kans is kleiner dan een half.
C. Die kans is groter dan een half.
Vraag 18: Welke sneeuw smelt het snelst?
A. Schone sneeuw.
B. Vuile sneeuw.
C. Stuifsneeuw.
Vraag 19: Je vult een smal bierflesje met zoveel water dat het ondersteboven in het water blijft drijven. Waarom zakt het flesje naar de bodem als je het een eind onder water duwt?
A. Omdat er lucht uit het flesje ontsnapt.
B. Omdat het glas wordt samengeperst.
C. Omdat er meer water in de fles wordt geperst.
Vraag 20: Je duwt een stevig en een minder stevig opgepompte binnenband onder water. Wat kost het meeste moeite om onder water te duwen?
A. Een stevig opgepompte band.
B. Een minder stevig opgepompte band.
C. Maakt niet uit.
In sommige kranten is sprake van een andere vraag 20, namelijk:
Vraag 20: Er ligt een groot gewicht op een opgeblazen binnenband die in het water drijft. Wat gebeurt er als je datzelfde gewicht onder aan die binnenband hangt?
A. De binnenband zakt dieper in het water.
B. De binnenband blijft op hetzelfde niveau.
C. De binnenband komt hoger in het water te liggen.
Vraag 16: Je hand past precies om een ronde trapleuning, zodat dat duim en middelvinger elkaar kunnen raken. Wat gebeurt er als je een handschoen aantrekt en je hand om de leuning legt?
A. Er ontstaat een gat tussen duim en middelvinger.
B. Het past nog steeds precies.
C. De duim en de middelvinger overlappen elkaar een beetje.
Vraag 17: Ik gooi een aantal keer met een munt, iemand anders gooit één keer meer. Hoe groot is de kans dat hij vaker kop gooit dan ik?
A. Die kans is een half.
B. Die kans is kleiner dan een half.
C. Die kans is groter dan een half.
Vraag 18: Welke sneeuw smelt het snelst?
A. Schone sneeuw.
B. Vuile sneeuw.
C. Stuifsneeuw.
Vraag 19: Je vult een smal bierflesje met zoveel water dat het ondersteboven in het water blijft drijven. Waarom zakt het flesje naar de bodem als je het een eind onder water duwt?
A. Omdat er lucht uit het flesje ontsnapt.
B. Omdat het glas wordt samengeperst.
C. Omdat er meer water in de fles wordt geperst.
Vraag 20: Je duwt een stevig en een minder stevig opgepompte binnenband onder water. Wat kost het meeste moeite om onder water te duwen?
A. Een stevig opgepompte band.
B. Een minder stevig opgepompte band.
C. Maakt niet uit.
In sommige kranten is sprake van een andere vraag 20, namelijk:
Vraag 20: Er ligt een groot gewicht op een opgeblazen binnenband die in het water drijft. Wat gebeurt er als je datzelfde gewicht onder aan die binnenband hangt?
A. De binnenband zakt dieper in het water.
B. De binnenband blijft op hetzelfde niveau.
C. De binnenband komt hoger in het water te liggen.