Ok laten we het nieuwe testament dan benaderen als een historische bron en het beoordelen als elke historicus zou doen betreft een historisch document en of het betrouwbaar zou zijn, puur objectief volgens standaar criteria.
Het valt over het algemeen te verdelen over twee groepen: interne en externe criteria. 'Interne' criteira zijn die welke binnen het document in kwestie gelden. 'Externe' criteria zijn dan die welke van buitenaf worden toegepast. Zal in verloop van dit verhaal wel duidelijk worden, ik doorloop gewoon een serie vragen die historici gewoonlijk stellen aan oude geschriften.
Interne criteria
1. Was de auteur in zo'n positie dat hij wist waar hij over schreef Beweert de tekst een ooggetuigeverslag tezijn, of gebaseerd te zijn op zo'n verslag? Of is het een van-horen-zeggen?
Als het document er zelf geen aanspraak op maakt dat het een ooggetuige verslag is, of daarop gebaseerd is, of tenminste geschren is vanuit het perspectief van een ooggetuigem dan is zijn waarde waarschijnlijk minder dan wanneer het daar wel aanspraak op maakt. Maar zo'n aanspraak op bewijst opzichzelf natuurlijk niet afdoende dat het op de waarheid berust (zie bij Externe criteria).
2. Bevat het document in kwestie specifiek materiaal, waaronder met name informatie die van geen enkel belang is?
eerstehands bronnen bevatten gewoonlijk opvallend veel materiaal, met name details die weinig met de kern van het verhaal te maken hebben, terwijl verzonnen verhalen zich kenmerken door een neiging tot generalisatie.
3. Bevat het document materiaal dat ongunstig is voor het document zelf?
Als een document materiaal bevat dat een negatief beeld geeft van de auteur, van de 'helden' van het verhaal, of dat met name negatief lijkt voor de betrouwbaarheid van het verhaal, dan is dat gewoonlijk een goede indicatie dat het cetnrale motief van de auteur het beschrijven van de waarheid is.
4. Is het document redelijk consistent?
De waarheid kent meestal een innerlijke samenhang die verzonnen verhalen doorgaans missen, ook al bevatten verschillende beschrijvingen van één bepaalde gebeurtenis gewoonlijk enkele onbelangrijke tegenstrijdigheden.
5. Is er klaarblijkelijk sprake van legendevorming in het document?
Verhalen van vissers hebben de neiging steeds groter te worden in de loop van de tijd. Als er bepaalde zaken in een document aanwezig zijn die 'bovenproportioneel' zijn, dan suggereert dat een latere tijd van schrijven en neemt de historische betrouwbaarheid van het document evenredig af.
Externe criteria:
1. Zouden de auteurs van het document een motief hebben gehad om wat ze schreven te verzinnen?
De betrouwbaarheid van het document wordt uiteraard verminderd als kan worden vastgesteld dat de auteur een motief had om een verslag te verzinnen. Omgekeerd neemt de betrouwbaarheid van het document toe als de auteur met het schrijven van het verslag niets te winnen, en misschien zelfs wel iets te verliezen had.
2. Bestaan er ook andere bronnen die de inhoud van het document bevestigen en/of de authenticiteit van het document met bewijzen staven
Als de inhoud van een document ook maar enigzins bevestigd wordt door bronnen buiten het document document zelf, dan verhoogt dit de geloofwaardigheid van het docment (maar dan moeten op deze externe bronnen wel dezelfde criteria toegepast worden). En als het auteurschap van een document in zekere mate bevestigd kan worden door externe bronnen, dan verhoogt dat ook de geloofwaardigheid van het document.
3. Ondersteunt de archeologie het materiaal van het document of juist niet?
Als archeologische vondsten de inhoud van het document enigermate met bewijzen kunnen staven, dan neemt daardoor de betrouwbaarheid toe. Omgekeerd geldt dat als er spanning bestaat tussen archeologische vondsten en het document, zijn geloofwaardigheid schade lijdt.
4. Zouden 'tijdgenoten' van het document de inhoud van het document vervalst kunnen hebben hadden ze een motief om dat te doen
Als er personen geweest zijn die hadden kunnen onthullen dat de inhjoud van het document verzonnen is (en daar ook een motief voor hadden), maar dat desondanks hebben nagelaten - voor zover we uit de geschiedenis weten - dan verhoogt dat de betrouwbaarheid van het document.
De vraag is nu dus: hoe houden de evangelien zich als ze tegen het licht van deze criteria gehouden worden.
Interne criterium 1:
Lucas, zelf geen ooggetuige, vertelt ons dat hiij ooggetuigen als bronnen gebruikt en dat hij zo een ordelijk en betrouwbaar verhaal wil maken van de dingen die hij optekent (Lucas 1:1-4). Johannes delt ons mee dat hij een ooggetuige is en de overige twee evangeliën, Matheus en Marcus, zijn beide geschreven vanuit het perspectief van een ooggetuige, hoewel zij daar niet explicitef aanspraak op maken. Ze gaan daar gewoon van uit. Andere bronnen uit het begin van de tweede eeuw bevestigen dat de auteurs van de evangeliën Matheus, Marcus Lucas en Johannes zijn (dit hoort ook bij extern criterium 2).
Intern criterium 2:
De evangeliën zitten vol met het soort onbelangrijke details die typerend zijn voor ooggetuigenverslage. Voorbeeld: Johannes 20:1-8. Veel details zijn compleet oninteressant om te vermelden en voegen niets toe. Het evangelie zit vol met dit soort voorbeelden.
Intern criterium 3:
De evangeliën staan ook vol materiaal dat ongunstig is voor die evangeliën zelf. In het opstandingsverhaal bijvoorbeeld, wordt gezegd dat een vrouw de eerste was die ontdekte dat het graf leeg was. Maar het feit is alleen maar schadelijk voor het getuigenis van de vroege christenen, aangezien vrouwen uin de Joodse cultuur van de eerste eeuw beschouwd worden als ongeneeslijke klestkousen. Ze mochten niet eens voor rechtbanken getuigen.
Bovendien worden de disciplen consequent in negatief licht beschreven. Zelfs bepaalde aspecten van het leven van Jezus worden meegenomen in het verhaal, die verzwegen zouden zijn als het verhaal verzonnen as om de mensen van zijn messiasschap te overtuigen. Aan het kruis riep Jezus bijvoorbeeld: Mijn heer waarom heeft u mij verlaten. Dat is niet bevorderend voor het evangelie, het enige motief om dat dus te vermelden is omdat Jezus het werkelijk zo gezegd heeft.
Intern criterium 4:
De evangeliën bieden een samenhangend beeld van wie Jezus was en wat Hij deed en ook van de gebeurtenissen die zijn leven omgeven. Als de verslagen afzonderlijk waren verzonnen, waar komt de onderlinge samenhang dan vandaan? Maar er zijn ook opvallende verschillen in de verslagen, die het verschil in perspectief van elk duidelijk laten zien. Als ze alle gezamenlijk waren verzonnen, zou de samenhang veel groter zijn dan ze nu is.
Intern criterium 5:
C.S. Lewis was hoogleraar en expert op het gebied van antieke mythologie. Hij zei: "Ik ben er als literair-historicus van overtuigd, dat wát de evangeliën verder ook mogen zijn, ze in ieder geval geen legendes zijn. Ik heb heel veel legends gelezen en ik ben er zeker van dat het niet om dezelfde soort dingen gaat." De evangeilïen bevatten wel bovennatuurlijke zaken, maar de verslagen die we in de evangeliën aantreffen hebben geen enkele van de kenmerken van de anthieke mythologie. Ze zijn juist erg sober.
Vervolgens de externe criteria.
Extern criterium 1:
Wat voor motief zouden de eerste discipelen mogelijk hebben gehad om verhalen over Jezus te verzinnen? Ze beweren dat ze in Jezsus geloven vanwege zijn wonderen en zijn opstanding met daar aan gekoppeld het soort leven dat Hij leefde en het onderwijs dat Hij gaf. Ze wonnen daar absoluut niets mee; ze werden dardoor juist verschrikkelijk vervolgd. Waarom zouden ze liegen Is er iets in hun karaakter dat ons ertoe brengt te denken dat zij het soort mensen zijn dat anderen opzettelijk misleidt Voor zover ik weet is er geen geleerde die twijfelt aan de oprechtigheid van de discipelen.
Extern criterium 2:
Zoals ik al eerder zei, wordt het auteurschap van deze evangeliën bevestigd door talrijke bronnen uit de tweede eeuw en die konden het toen dan ook nog eens beter weten dan wie ook vandaag. We kunnen ook dingen te weten komen over Jezus en de eerste discipelen - zaken die heel goed passen in de evangeliën - uit andere oude seculiere bronnen, zoals Tacitus (ca. 55-120), Suetonius (begin tweede eeuw), Josephus (ca. 37-97), Thallus (midden eerste eeuw), Plinius (begin tweede eeuw), en ook oude Joodse geschriften tegen de christenen (de Talmud).
Extern criterium 3:
Hoewel er altijd archeologen zijn geweest die beweren dat hun bevindingen op gespannen voet staan met enig aspect van het bijbelse verslag, moeten de conclusies omtrent deze vondsten steeds weer ten gunste van het bijbelse verslag worden bijgesteld. Om daar een voorbeeld van te geven: sommigen plachten van oordeel te zijn dat Lucas zijn verslag van de geboorte van Jezus verzonnen had. Hij beweert namelijk dat een heel keizerrijk omvattende volkstelling werd gehouden tijdens de regering van Caesar Augsus, toen Quirintinus gouverneur van Syrië was. Maria en Jozes moesten naar Bethlehem gaan om zich te laten inschrijven, omdat Jozef daar geboren was. In die tijd werd Jezus geboren. Maar uit andere oude bronnen (bijv. Joesphus) weten we, dat Quirinus gouverneur was vaaf et jaar 6 voor Christus en er is nergens een aanwijzig voor zo'n telling te vinden. En dus, zo werd aangenomen, moet Lucas een vergissing hebben gemaakt. We weten nu echter dat tellingen zoals Lucas die vermeldt regelmatig voorkomen, en dat de regering van Quirinus in 6 voor Christus zijn TWEEDE regeerperiode is. Mij is geen enekele doorslaggevende archeogische vonddst bekend die de bijbelse wergave van de feiten onweerlegbaar aantast.
Extern criterium 4:
Ten slotte, het christendom is in een zeer vijandige omgeving ontstaan. Er zijn tijdgenoten geweest die het beeld dat de evangeliëm vam Jezus geven, stellig zouden hebben weerlegd als ze de kans hadden gehad. De leiders van het judaïsme in de eerste eeuw waren geneigd het christendom als een verderfelijke sekte te zien en hdaden het met plezier uitgeroeid zien worden. En dat zou gemakkelijk gekund hebben als die 'sekte' gebaseerd was geweest op verzonnen verhalen. Allen al het aal het licht brengen van het gedode lichaam van Jezus zou voldoende geweest zijn om het christendom eens en voor altijd uit te roeien.
Ondanks dit ales is het christendom toch vrij explosief gegroeid. De discipelen predikten het evangelie aan mensen die zelf oogetuige waren geweest van de dingen die Jezus volgens hen gezegd en gedaan had. Hoe zouden ze dat hebben kunnen verzinnen en zelfs degenen die tegenstanders van het christelijk geloof bleven, ontkenden niet dat Jezus wonderen deed, en ze ontkenden ook niet dat zijn graf leeg was. De feiten achter het evangelie stan niet ter discussie. Waar wel over gediscussieerd wordt, is de vraag hoe de feiten zijn vastegesteld. De tegenstanders stellen dat Jezus deed wat Hij deed, óf door bedriegerij, óf door de macht van satan, en dat de discipelen zijn lichaam hadden gestolen (zie extern criterium 1).
Ik probeer hier niemand in eerste instantie mee te overuigen dat het Gods woord is, puur dat het gaat om gegronde betrouwbare geschriften, geschiedenis dus.
En ja dan bestaat betreft die geschiedenis inderdaad de keuze of je Jezus beschouwd als een demonische charlatan, of als de zoon van God zoals beschreven staat.