Ik heb wat problemen bij het begrijpen van de oplossingen van vergelijkingen bij Dynamica 2. Het zit hem met name in de complexe getallen en de verbanden tussen e-machten met complexe coefficienten en goniometrische functies. Verder denk ik ook dat het omgaan met willekeurige constanten problemen oplevert. Nu kan ik de uitwerkingen natuurlijk wel uit m’n hoofd leren (maandag tentamen), maar daar schiet ik erg weinig mee op. Aan jullie dus de vraag of iemand me het gegoochel met e-machten, constantes en cosinussen kan uitleggen. Om het begrijpelijk te houden zal ik even een hele opgave doorwerken, dan zie je tenminste ook meteen waar het wordt toegepast en wat ik wel snap…
Een deel van deze uitwerking is van mezelf, een deel is overgenomen uit de uitwerkingen van de docent… dus het zou ook nog kunnen dat één van ons beide het gewoon brak uitwerkt, en iemand hier me dus zou kunnen vertellen hoe het wel moet.
Bij het vak dynamica 2 komen algemene bewegingsvergelijkingen van deze vorm voor:

Ik moet deze vergelijking op kunnen lossen voor f(x,t)=0, GJ(x)=GJ en I(x)=I, dus voor een homogene staaf waar verder geen externe momenten op worden aangebracht. Je houdt dan een homogene tweede-orde partiële differentiaalvergelijking over:

Deze is op te lossen met scheiding van variabelen:

Dan gaat de vergelijking, met gebruikmaking van
en wat geschuif over in:

Hier begint wat mij betreft het eerste gegoochel, bij de ene vergelijking wordt wel een minteken voor de omega gezet, bij de ander niet… natuurlijk om het mooier uit te laten komen straks, maar hoe zit dit nou precies?
Anyway, verder met de uitwerking, er zijn nu twee vergelijkingen verkregen:

Uitwerken van 1) met behulp van
levert op:

De A’s zijn hier willekeurige constanten en in mijn uitwerking gebruiken ze nu al naar gelang ze het beter uitkomt:

Het echte probleem ligt bij de stap naar deze laatste twee oplossingen… ik heb flink lopen zoeken in mijn wiskundeboeken en op internet, maar met behulp van de formule van Euler en de hoeksommatieformules kom ik er niet:


Maar dat i-tje voor de sinus raak ik dus niet kwijt, zoals dat in de uitwerking bij 3) wel gebeurt. Om van 3) naar 4) te komen zou je de hoeksommatieformule kunnen gebruiken:

Dan moet je dus aannemen dat:

Maar wordt dan niet een verband aangebracht tussen twee willekeurige constanten? Daarbij raak je toch de willekeur kwijt, of zie ik dat nou verkeerd?
Ik hoop dat m’n probleem een beetje duidelijk is en iemand ziet hoe het nou wel in elkaar zit.
Een deel van deze uitwerking is van mezelf, een deel is overgenomen uit de uitwerkingen van de docent… dus het zou ook nog kunnen dat één van ons beide het gewoon brak uitwerkt, en iemand hier me dus zou kunnen vertellen hoe het wel moet.
Bij het vak dynamica 2 komen algemene bewegingsvergelijkingen van deze vorm voor:

Ik moet deze vergelijking op kunnen lossen voor f(x,t)=0, GJ(x)=GJ en I(x)=I, dus voor een homogene staaf waar verder geen externe momenten op worden aangebracht. Je houdt dan een homogene tweede-orde partiële differentiaalvergelijking over:

Deze is op te lossen met scheiding van variabelen:

Dan gaat de vergelijking, met gebruikmaking van


Hier begint wat mij betreft het eerste gegoochel, bij de ene vergelijking wordt wel een minteken voor de omega gezet, bij de ander niet… natuurlijk om het mooier uit te laten komen straks, maar hoe zit dit nou precies?
Anyway, verder met de uitwerking, er zijn nu twee vergelijkingen verkregen:

Uitwerken van 1) met behulp van


De A’s zijn hier willekeurige constanten en in mijn uitwerking gebruiken ze nu al naar gelang ze het beter uitkomt:

Het echte probleem ligt bij de stap naar deze laatste twee oplossingen… ik heb flink lopen zoeken in mijn wiskundeboeken en op internet, maar met behulp van de formule van Euler en de hoeksommatieformules kom ik er niet:


Maar dat i-tje voor de sinus raak ik dus niet kwijt, zoals dat in de uitwerking bij 3) wel gebeurt. Om van 3) naar 4) te komen zou je de hoeksommatieformule kunnen gebruiken:

Dan moet je dus aannemen dat:

Maar wordt dan niet een verband aangebracht tussen twee willekeurige constanten? Daarbij raak je toch de willekeur kwijt, of zie ik dat nou verkeerd?
Ik hoop dat m’n probleem een beetje duidelijk is en iemand ziet hoe het nou wel in elkaar zit.
Only dead fish go with the flow